Machinefabriek „Venco", Utrecht SVEBMAUENlWOOnr. JEUGD .1 ■Él B li B. J. BIJLEVELD. Segeerstr. H104, Middelburg 20 ONS ZEELAND Nieuwe Kade 24-25-26 I Hoofdvert. voor Zeeland Zoo geschiedde het altijd van geslacht op geslacht. Het was egoïsme van de ouders, de kinderen bij zich te willen hou den. Doch het blijft een harde slag als je kinderen je gaan verlaten, zoodat je tenslotte, alleen over blijft. Het huis, eens zoo vol leven, wordt nu gevuld met een kille stilte. Door de eenzaamheid van het huis, als ge daarin alleen scharrelen moet, voelt ge hoe oud ge wordt. Zoo lang zamerhand verloor de appelboom zijn bladerenkruin, zijn tooisel verliet hem zooals zijn tooisel, zijn kinderenschat, hem verliet. Doch de boom bleef toch nog vruchten dragen. Hij scheen er mede te pronken. Zoo kon hij, Gode zij dank, pronken met zijn kleinkinderen. Ja, hij hield vee! van zijn kleinkinderen, hij had vaak het gevoel, dat hij zijn liefde voor zijn kinderen had overgedra gen op de hunne. Waarom wist hij zelf niet. Misschien dat die kleintjes meer ontvankelijk zijn voor de liefkoozingen en genegenheid van hun grootouders. Wellicht omdat de kleinen de grootouders aan de jeugd herinneren van hun kinderen. De mensch moet altijd iets hebben om te liefkoozen en het kleine goed aanvaardt het beter dan de grooten. Zijn kleinkinderen hadden, vaak, onder den appelboom Geravot en hij had zich jong gevoeld toen hij met ze speelde. Daar was Juan, de zoon van zijn oudste, een leuke jongen, liefhebber van planten en bloemen en al vroeg verbonden aan den plantentuin te Madrid. Hij zou nog wel professor v/order en de grootvader hoopte dat hij dit nog zou beleven. Daar was Dolores, naar zijn vrouw genoemd, een pracht van een meid. Hij had haar eens gesnapt onder den appel boom, toen zij een kleine vrijage had aangeknoopt met Francisco Zubillaga, den zoon van een kennis, die haar nauwelijks gezien, haar dadelijk het hof had gemaakt. Hij had Dolores gedreigd met den vinger, doch in hem was een groot gevoel van geluk gekomen. Dat was toch weer zijn eigen jeugd. God zegene die lieve kinderen. Aan den appelboom hingen nog maar weinig appelen. De boom was uitgeput èn zijn stam begon te vermolmen. Och, ja, zoo was ook de mensch. Ook die verliest zijn kracht en zijn levenssappen en ook hij, Enrique, vermolmde. Over de vlakte was een storm losgebroken. Na een heeten dag was een onweer gekomen, zoo hevig als Enrique zelden had meegemaakt. Na den donder en bliksem was een wer velwind opgestoken en het huis van Enrique schudde op zijn grondvesten. De oude man, in zijn vereenzaamde woning, kon niet slapen. Hij had wel is waar, op zijn leeftijd weinig slaap noodig, doch nu rameide de storm de vensters en de boomen om het huis zwiepten heftig heen en weer. Enrique over dacht, terwijl hij lu'sterde naar den storm, zijn leven. Juist nu voelde hij zich geweldig verlaten en vergeleek zijn een zaam leven met dat van vroeger, toen zijn huis het gelach, het gesnap van de kinderen en kleinkinderen, weerkaatste. In den morgen bedaarde de storm en helder was weer de hemel. Enrique was opgestaan en zijn eerste gang was naar den tuin en naar de^ appelboom. Hier en daar was een haag wat ingedrukt. Dat was zco erg niet. Enrique bleef plotseling stilstaan en het was hem alsof zijn borst werd dichgeknepen. De appelboom was neergevallen, ge broken, lag er als een mensch met het hoofd voorover, de armen uitgestrekt. Enrique schreide als een kind, wiens speelgoed is gebro ken. Nu was nog zijn eenige vriend heengegaan. Wat bond hem nu nog aan het leven? Wat was er nog over gebleven? Wat hield den ouden man nog terug? Wreed was de stam gescheurd door den storm en de breuk deed zien, hoe ver molmd de boom was. De boom met hem opgegroeid van zijn eerste levensdagen af, was dood. Het was goed dat hij nu ook stierf. Zijn jeugd, zijn Dolores, zijn kinderen en zijn kleinkinderen gingen langs hem heen in voor hem zichtbare beelden. Hij zakte langzaam in-een en stierf. Zoo vond de knecht hem. Zijn hoofd rustte op den gebroken stam van den boom. DE PRINSES EN DE MUSICUS. Door M. B. Er was eens een vreeselijk trotsche prinses. Wanneer een aanbidder naar haar hand kwam vragen, werd hij gewoonlijk onmiddellijk afgewezen. Zij had echter één zwak, ze was erg musicaal kon uren en uren aan de piano zitten en haar talent werd overal in het land bewonderd. Zelf componeerde ze de prachtigste serenades en geen enkele musicus was het nog gelukt haar spel te evenaren. Toch was het haar hartewensch met een musicus te trou wen, maar hij moest zóó bekwaam zijn, dat zijn spel haar zou overtreffen. Natuurlijk was spoedig bekend dat alleen een knap mu sicus de gelegenheid zou hebben haar hand te mogen vragen. Om nu echter te kunnen constateeren welke musicus het meest begaafd was, bepaalde de prinses, dat alleen diegene haar hart en hand zou winnen, die in staat zou zijn een door haar opgegeven accoord on de piano te spelen. Eens kwamen er drie beroemde musici bij elkaar om over een en ander te beraadslagen. Het waren jonge, knappe mannen, die alle drie verliefd waren op de beeldschoone prinses. Ze badden meer dan eens ten paleize gespeeld en kennis gemaakt met haar, ook had de prinses hen dikwijls bezocht wanneer ze eene uitvoeering gaven in de concertzaal. Terecht dachten ze dan ook: „We hebben reeds zoo vaak voor haar gespeeld, ze kent ons door en door, en heeft dik wijls hare belangstelling getoond in ons, waarom zouden wij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 18