10
ONS ZEELAND
een getal om van te likkebaarden. De wedstrijd Nederland-
Zwitserland op 17 Maart 1929 bracht „slechts" 21.556.92 op.
De wedstrijd BelgiëNederland op 5 Mei 1929 kostte den N.
V. B. 1908.75, terwijl de onkosten, verbonden aan den toer
naar Italië op 2 December 1928 beliepen 5337.03.
We hebben hiermede een beeld gegeven van den omvang
der organisatie van den grootsten sportbond van Nederland, en
we houden ons er van overtuigd, dat de opsomming dezer dorre
cijfers voldoende de conclusie wettigt, dat het Nederlandsche
voetbal organisatorisch kerngezond is. Ware het technisch
hieraan evenredig, dan.... zou Uruguay stellig geen Olympisch
kampioen zijn geworden.
LUCTOR ET EMERGO.
DE ZONNESTRAAL.
(Naar het Russisch van lwan Moldavan).
Het was een zachte lentemorgen. De hemel was gekleurd
in fijne, zachte tinten. Door het geopende dakvenster gleed
langzaam een zonnestraal. Uit het naburig veld steeg een
leeuwerik op, fluitende een juichkreet om het nieuwe leven
en het nieuwe licht.
De man, die in het dakkamertje te sterven lag, hoorde
het gezang van den vogel en een droeve glimlach gleed over
zijn gelaat. Misschien was dat lied, zoo bepeinsde hij, wel
voor hem bestemd, voor hem, die wel spoedig zou sterven.
Wellicht was dat gezang van den leeuwerik wel een
afscheidslied, de laatste groet van het leven, van de op
bloeiende aarde.
Van heel ver drong tot hem door de bijlslag van een hout
hakker, die in het nabije bosch de dorre takken van de boo-
men sloeg. Zóó zal ik, dorre tak, dacht hij, naar beneden
worden geslagen. Zijn gedachten bleven zich hechten aan
den klank van het metaal en hij vond dat die klank, die tot
hem kwam, een bewijs was van kracht, die hem, zwakke,
ontbrak.
Hij vergeleek de omgeving, waarvan hij slfechts een stukje
hemel en een zonnestraal kon zien met wat hem, in zijn na
bijheid omringde. De muren waren kaal, grijs, grauw bijna,
met groote vlekkransen van vocht. Het stroodak was ver
weerd, hier en daar gescheurd van een vale, gele kleur, met
zwarte, vuile plekken.
Welk een verschil, dacht hij, die lentelucht met de
wazige tinten en dat dak, waaronder ik lig en waaronder ik
sterven ga.
Dat hij sterven ging, spoedig sterven zou, wist hij. Hij was
zich bewust, dat de dood spoedig zou komen. Hij wist het
en hij berustte. Hij had zich er mee verzoend, des te ge
makkelijker, omdat het leven niets meer had dat hem aan
trok. Hij keek naar den zonnestraal, die al verder gfans-
plekte over den kalen vloer.
Op een tafeltje bij hem stond in een goedkoop lijstje het
portret van een jong meisje. Hij greep er naar, keek naar
het portret en den zonnestraal, die zich verder spreidde
over den naakten vloer.
Zonnestraal, zonnestraal, prevelde hij, terwijl hem de
tranen over de wangen rolden.
Dat portret voerde hem terug naar lang vervlogen tijden.
Hij was eens een zanger geweest, bekend in geheel de
wereld. Wie had niet van Wladimir Tsjagarin gehoord, als
kunstenaar op een lijn gesteld met Caruso, al was hij geen
tenor, doch een bas chantant, die eens aan de keizerlijke
opera te Petersburg de rol van „Boris Godounow" had ge
zongen, een van zijn beroemde rollen. Als zanger had hij
door alle beschaafde landen gereisd, concerten gevende en
begeleid door zijn dochter, die zijn dochter niet was.
Op een avond, na een concert te hebben gegeven het
was te Moskou had hij de voorkeur gegeven aan een
wandeling naar zijn hotel boven een rit met de auto, die
een van zijn vereerders hem ter beschikking had gesteld
tijdens zijn verblijf in de oude tsarenstad. Het was een
lentenacht, zacht voor Rusland en zacht voor den tijd van
het jaar. Terwijl hij opkeek naar het Kremlin, als een ge
weldig zwarte silhouet afstekende tegen den lichtenden
hemel, hoorde hij het gekrijt van een kind. Hij volgde de
richting, vanwaar het geluid kwam en tegen den muur lag
een bundeltje. Hij nam het in zijn arm en hij zag dat daarin
een kind gebonden was. Hij aarzelde even, overlegde een
moment of hij het mee zou nemen of neerleggen op de
plaats, waar hij het had gevonden. Hij besloot het mee
te nemen.
Terwijl hij zijn weg vervolgde met het kind, dat nu niet
meer schreide, in den arm, hoorde hij zich verwijderende
voetstappen, en omkijkende zag hij de gestalte van een
vrouw, die snel wegliep.
Vermoedelijk, zeide hij in zich zelf, de moeder, die
in de schaduw van den Kremlinmuur had gewacht om te
zien wat er met haar kind zou gebeuren, of één zich over
het zou erbarmen.
Onder het licht van een lantaarn keek hij naar het kind.
Het scheen te slapen, doch door het licht was het ontwaakt
en het lachte Wladimir toe. Dat lachje, dat bijna onmerk
bare glimlachje van het kind was beslissend voor den zanger.
Kunstenaars zijn bijna allen bijgeloovig en hij meende, dat
het kind hem geluk zou aanbrengen. Hij besloot er niet
meer van te scheiden. Hij zou het opvoeden als zijn eigen
kind. Neen, hij kon zich van die gave, hem zeker door
God geschonken, zooals hij zijn stem dankte aan het Opper
wezen, niet ontdoen.
In het hotel teruggekeerd, waar de portier verwonderd
naar hem keek, nam hij de noodige maatregelen en van dien
lentenacht begon de opvoeding van het kind. In de eerste
twee, drie jaren liet hij het onder de zorgvuldige hoede van
een opvoedster, te Petersburg achter, als hij op tournee
ging. Later nam hij het mede op zijn reizen, hechtte zich
aan het meisje, dat zijn groote liefde met groote genegenheid
beantwoordde. Kinderen vöelen scherp, kinderen begrijpen
gauw wie van hen houden, wie hun vrienden zijn, wie met
hartelijkheid en warme aandoening tot hen komt.
Toen Tatjana, zoo had hij het meisje naar zijn moeder
genoemd, nog heel klein was, ging hij na de voorstelling of
concert, waar groot zijn succes was, naar de kamer, waar
het kindje sliep, en hij kuste het op de wangen, zacht als
perziken en als ze wakker geworden, hem de beide armpjes
om zijn hals sloeg, dan was hem dat meer dan al het applaus
en al de bloemen, waarmede hij door het overtalrijke pu
bliek was begroet.
Tatjana leerde muziek, werd een pianiste en toen haar
vader, de zanger, de opera er aan had gegeven om zich
geheel aan de concerten te wijden, was het Tatjana, die
hem begeleidde en met hem, tot zijn vreugde, het succes
deelde.
Hij, bewonderaar van de natuur, zanger, die met fijne
intentie, zijn liederen zong, de stemmingsvolle liederen,
waarin van het leven werd gezongen, noemde haar altijd
zijn „zonnestraal".
Inderdaad, het was zijn zonnestraal, zijn levensgeluk, dat
kind. Hij scheen alleen voor Tatjana te leven. Hij, de ge
vierde zanger, en de beroemde kunstenaar, die honderden
vrouwen in zijn armen had kunnen vinden, als hij, met zijn
knap uiterlijk, en zijn rijzige gestalte, had gewild, vond in
de nabijheid van dat dochtertje bevrediging. Hij trouwde
Vervolg op blz. 15)