ONS ZEELAND 9 den Kunstschilder W. J. Schütz Eenige weken geleden kon men nagenoeg geen krant op slaan of men ontmoette den naam Schütz, Zeer vreemd was dit niet, want de drager van dezen naam vierde zijn 75sten jaardag, en de heer Schütz is zoowel in Zeeland als in de meer kunstzinnige centra van ons land een figuur van betee- kenis. Van beteekenis niet zoozeer door den invloed van zijn persoonlijkheid, als wel door de kracht van zijn werken, zijn doeken, waarop hij met zijn vaardig talent van de schoonheid van Zeeland, en inzonderheid van de Zeeuwsche wateren, getuigt. Dezer dagen hadden we het voorrecht den grijzen meester in zijn oude woning aan een stille Kade in Middelburg te ontmoeten en hem over zijn werk te hooren spreken. Iedere interviewer maakt zich, als hij een hem onbekende gaat „bewerken", onwillekeurig een voorstelling van het „slacht offer". Ik had den heer Schütz gedacht als een wat melan choliek type. u weet wel, iemand met droomende oogen, die in de verte turen Zoo is hij evenwel niet. Flink nog, ondanks een hoogen leeftijd, een krachtige figuur, een vroolijke stem, en, een paar oogen, die niet droomen, maar wat pienter de wereld inkijken. Toen in het onmisbare pijpje de brand gestoken was (man, ik kan geen oogenblik zonder pijp, weet je) kon het spel van vraag en antwoord een aanivang nemen. „Hoe is u tot schilderen gekomen, meneer Schütz? „Vanzelf, mijn vader was kunstschilder, ik had een oom die leeraar was aan de academie, en als 14-jarige jongen zat ik op de academie al te teekenen met jongens die stuk ken ouder waren. Ik ging met vader naar buiten, en kwam ,dus zoo vanzelf in het vak." I „Geheel?" „Neen, dat niet. Ik wist bij ervaring dat het pad van een kunstschilder niet altijd over rozen gaat, en daarom nam ik een betrekking op kantoor aan. Ik ben daar jaren ge weest, en dat heeft me altijd een financiëelen ondergrond gegeven." „Wanneer schilderde u dan?" „Als ik niet op kantoor was. In m'n vrije uren ging ik naar buiten, maakte er studies en werkte deze later weer uit tot flinke doeken. Bovendien gaf ik heel veel schilder lessen. In vroegere jaren was schilderen iets dat tot de op leiding van meisjes en jongens van, goeden huize behoorde, en op vrij jongen leeftijd zat ik dan ook al druk in de lessen." „Hoe ging de verkoop?" „Daar heb ik nooit over te klagen gehad. Mijn eerste doekje kocht een meneer toen ik pas 14 was. U weet zeker wel dat ik van dat geld m'n eerste schilderkist aanschafte? Neen? Dat hadt u toch in de kranten kunnen lezen, 't Heeft er in gestaan. Toen het eerste schaap over den dam was, volgden er meer, natuurlijk. Misschien ook al omdat ik m'n werk altijd op prijs heb gehouden. Ik kon dat doen, niet waar, want ik behoefde niet uitsluitend van den verkoop te leven. Ik had mijn lessen, en m'n betrekking op kantoor. Zooiets doet je zooveel sterker staan. Tegenwoordig zijn er heel wat schilders, die hun werk verkoopen voor een paar tientjes. Dat kan nooit goad gaan. Als koopers bij mij kwa men, zei ik: „zooveel moet ik van dat werk hebben. Bevalt de prijs je niet, laat het dan maar hangen." „Dus u was ook koopman?" „Ja, natuurlijk. Waarom zou ik het niet zijn. Ik beschouw een schilder niet als een hooger wezen, maar als iemand die een vak beoefent. Een vak, dat als alle andere vakken geleerd moet worden. Dat vergeet men in dezen tijd wel eens. Vroeger wist een kunstschilder dat hij een trapje hooger stond dan een huisschilder. Daar moet je thans eens om komen." „Exposeerde u veel?" „Heel veel. Ik ben lid geweest van Pulchri, Arti, St. Lucas, de schildersgenootschappen in Holland, en als zoodanig waren m'n werken op tentoonstellingen in onze groote ste den en, in het buitenland. Als je op goede exposities uit komt, verkoop je ook." „Kreeg u in het buitenland niet eens een onderschei ding?" „In Barcelona een zilveren medaille." „Had u onder uw leer'ingen schilders, die iets bereikten?" „O zeker. Mej. v. d. Harst b.v.. en Saalberg en Graauw." „Welk is uw typeerend genre?" „Schelde-gezichter. Kijkt u hier maar eens rond. Merkt u hoe ik in den loop der jaren geheel anders ben gaan schilderen? Dit is uit den ouden tijd. Donker niet? Dit wordt al lichter en hier ziet u mij in de tegenwoordige periode. Dat is licht. heel licht." De bezoeker maakt een opmerking over het Zeeuwsche waterlandschap. Een enkel woord drijft den meester tot enthousiasme. „Luchten als hier in Zeeland ziet men nergens elders ter wereld. Die mooie zachte neveligheid. Ik geloof dat men in Zeeland geboren en getogen moet zijn om dat geheel te kunnen, waardeeren." Uit deze woorden wordt het den bezoeker duidelijk dat de heer Schütz op ende op een Zeeuw is, die zijn land lief heeft als schilder en als mensch. Trouwens deze liefde spreekt ook uit de forsche doeken, aan tal van Zeeuwsche onderwerpen dienstbaar gemaakt. Toen het vragen-gesprek ten einde was geloopen, geleidde de schilder me door zijn huis. Eerst door de gezellige warm getinte kamers wier wanden bedekt zijn met menig kostelijk staal van schilderkunst. Vervolgens naar, hetgeen men met een oneerbiedige aanduiding zou kunnen heeten: „De voor raadschuur", en tenslotte naar het atelier, onder de dak pannen. In deze kleine hoog gelegen werkkamer Van den

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 3