UIT ZEELAND'S VERLEDEN 6 ONS ZEELAND heer Schütz hebben we nog veel over zijn werk en over zijn adspiraties gesproken. Daar bleek me hoe jong deze reeds grijze schilder innerlijk nog is, en welk een werkijver hem steeds weer naar palet en penseel drijft. De ijdelheid die vele jonge artisten voor den leek onge nietbaar doet zijn, was hier totaal afwezig. Eenvoudig, oprecht en zonder omwegen vertelde de heer Schütz ons van den vroegeren tijd, die niet altijd zonrijk voor hem was, van zijn endervindingen tijdens het werken buiten, van de kunstgragen, die voor een appel en een ei iets willen koopen dat den schilder dagen van arbeid kostte. „Ziet u dat studie-tje? Daar is me eens een glas bier voor geboden." De heer Schütz heeft met zelfbewustheid zijn carrière gemaakt, en iets van de verre luchten boven het water, dat hij zoo treffend weet te beelden, vindt men in dezen schilder weer. Toen de deur achter me dicht viel, wist ik kennis te hebben gemaakt met een talentvol, een eenvoudigen Zeeuw- schen schilder, die ook in zijn levensavond de menschheid nog sterke vreugde en waardevolle schoonheid kan brengen. door D. A. DE STOPPELAAR. De kamp om Zierikzee. X. Het gedrag van Vosberghen is door vroegere en latere schrijvers veelal verkeerd voorgesteld, als zij de daad in ons vorig artikel vermeld doen voorkomen, als zou hij tóch in 't geheim met de Spanjaarden gemeene zaak maken. Hoof heeft in zijn Historiën1) daaraan die bekende voor stelling gegeven en deze willen bevestigen uit n brief van den prins, als zou Vosberghen wegens Spaanschgezindheid naar Walcheren zijn ingescheept.2) Doch zijn ontrouw aan de zaak is ten eenen male uitgesloten. Uit een omstandig verhaal, dat Mendoza van dezen tijd levert, blijkt zonne klaar 's mans eerlijke bedoelingen ten opzichte van Oranje en diens aanhangers. Bovendien is hij uitgesloten van de amnestie, welke Requesens kort daarna laat afkondigen, terwijl later door hem nog tal van belangrijke ambten, o.a. dat van baljuw van Veere, in Nederlandschen dienst zijn bekleed.4) Zoodra nu de Landvoogd, overgekomen om van nabij den toestand op Schouwen in oogenschouw te nemen, bemerkt, dat hij door Vosberghen om den tuin geleid is, breekt hij de onderhandelingen af. Van hun kant schepen nu de Zierik- zeeërs een aantal hün onbetrouwbare magistraten naar Vlissingen in, Tegen het gevoelen van Mondragon vindt de eerste actie plaats tegen Bommenede; hij zelf had liever gezien, dat men eerst met Zierikzee zou afrekenen, door den heuvel in te nemen, welke door het jaren opeenhoopen van asch uit de zoutkeeten ontstaan was en van waaraf indertijd ook de Rijk de stad had overmeesterd. Maar D'Avila en D'Ulloa willen zich eerst van Bomme- nede meester maken, op grond dat Oranje hier zijn strijd krachten kan verzamelen en zoo door uitvallen en dijk doorsteken het Spaansche leger groote schade zal berok kenen. Nu is Bommenede in die jaren 'n aardig stadje, dat goed versterkt, tevens in 't bezit van een goede haven is. Haar bgging heeft strategische waarde; 't ligt n.l. op een punt, waar drie dijken zich vereenigen, terwijl naar ieder van deze een sterke schans is aangelegd, welke het verdedigt en van waaruit men haven en omliggend land kan beheer- schen. En om dat alles loopt nog een diepe gracht, die bij vloed vol water staat. Niet ver van de haven ligt de Geuzen vloot, welke onge hinderd af en aan kan varen. De bezetting bestaat uit zes vendels, opontboden tot hulp der Zeeuwen van uit Holland. Nivelle, „de man met den ijzeren hand" (in den strijd had hij 'n hand verloren en deze door een ijzeren vervangen) een oud dapper franschman, voert er het bevel. Mondragon zendt 300 man vooruit, die na een hevig gevecht met 't garnizoen post vatten achter den dijk, totdat de heele legermacht zal zijn aangekomen. Twaalf kanonnen openen drie dagen lang een levendig vuur, zoodat de ruim 6000 afgeschoten kogels een aanmerkelijke bres in den stadsmuur maken. Dat is het sein tot onderhandeling. Maar nauwelijks zijn deze aangevangen, of een Spaansche vaan drig waagt op eigen houtje met honderd van de zijnen een punt aan te vallen, dat hem het zwakst voorkomt. Doch hij sneuvelt met een groot aantal zijner volgelingen. Dit doet de onderhandelingen afspringen; thans beproeven de Spaanschen bij eb een aanval. Twee uur lang wordt nu gevochten, als de belegeraars door den opkomenden vloed met een verlies van 3 a 400 man en veel wapens, moeten tcrugkeeren. De prins zendt van uit Rotterdam versterking, doch deze kan de plaats niet bereiken, aangezien de vijand alle toe gangen heeft afgesloten. Door het geleden verlies zijn de Spanjaarden zéér geprik keld en eenige dagen later tasten zij de vesting aan alle kanten tegelijk aan; vijf uur achtereen houdt de bezetting het uit, niettegenstaande zij door onophoudelijk waken bij dag en nacht en het herstellen der beschadigde vesting werken, dood op is. Het geschut wordt door het aanhoudend vuren gloeiend en dan moet het schieten gestaakt worden. De bezetting is nu vrijwel weerloos; de Spanjaarden be reiken de stadsmuur en d'Avila werpt zich met de zijnen op de zevenhonderd belegerden, die allen over den kling gejaagd worden. Ook aan de zijde der belegeraars is het verlies aanzien lijk; men spreekt van vijfhonderd, ja wel van -vijftienhonderd dooden. Hoe 't ook zij, 't verlies moet groot geweest zijn, want de lijken liggen zoo hoog opgestapeld, dat zij den weg belem meren. B) Ten eerste heeft hy ghenomen Brouwershaven de schansse groot Daernae heeft hy zonder schromen Beleghert Bommene minjoot. De tegenstand en de groote verliezen, doen de Span jaarden hier bijster wreed optreden: De Spangiaerts laghen daer langhe veur, Omdat sy niet conden winnen voort. Sy stormden een gheheel dach deur, Daer gheschiede soo grooten moort. Die Spangiaerts raesden soo seere, Om haerder soldaten verlies. Daerom spaerden sy niemant weere, Maer jaechden de Geus door de spies.6) Toch zijn de Zeeuwen minder dan ooit geneigd zich te onderwerpen. Het critieke van den toestand noopt Oranje steun te zoeken bij Engeland en Frankrijk, aan welke landen hij de door hem bezette plaatsen aanbiedt. De Staten van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 4