ARNEMUIDEN
ONS ZEELAND
7
Zeeland kondigen na den val van Bommenede 30 Oc
tober 1575 hun plakkaten niet meer af in den naam van
Koning Filips; daarmede gaven zij te kennen, niets meer
met hem te willen uitstaan.
En in de gewesten, die den Koning nog trouw blijven,
verbergen de inwoners hun teleurstelling over eventueele
zegepralen van zijn leger niet ,,daar zij overtuigd zijn, dat,
indien de koning met geweld overwint, zij onderdanen en
slaven zullen blijven".T)
Doch de vrees verdwijnt; want Requesens succes wordt
uit geldgebrek te niet gedaan. De Spaansche vloot, die in
Zeeland aankomt, verkeert in zulk een verschrikkelijken
toestand, dat herstelling er van meer kost als de uitrusting
van inlandsche schepen.
Des Landvoogds toestand is hopeloos. „Ik ware gelukkig
te sterven, opdat anderen als ik, den Koning het verlies
der Nederlanden kunnen melden, welke overigens niet door
vijanden veroverd zullen zijn, doch die men zal wegge
worpen hebben, door niet in tijds de noodige maatregelen
te treffen."8). Zijn ontmoediging wordt nog door zijn slech
ten gezondheidstoestand verergert. Ten einde raad stelt hij
voor de bevolking alles te geven wat zij wil, mits zij maar
den katholieken godsdienst en den Koning willen erkennen.
Voor zichzelf wenscht hij niets liever als zijn ambt neer-
leggen en naar zijn kinderen in Spanje terug te gaan.
Terwijl nu de Spanjaarden voor Bommenede lagen, heeft
Arend van Dorp, de bevelhebber van Zierikzee, de stad in
geduchten staat van tegenweer gebracht. Twaalf vendels
infanterie onder Nicolaas Ruyckhaver en Joost van den
Ende maken de bezetting uit. Keersemaker weet uit de bur
gerij een soort burgerwacht te vormen, die tot geregelden
krijgsdienst opgeleid, onder de wapens wordt gehouden.
Dag en nacht wordt aan 't herstel der bolwerken gearbeid.
Buiten de stad, aan de zuidzijde van de haven, heeft men
den heuvel versterkt en aan de noordzijde een groot veld
wan wel honderd meter in omtrek, sterk verschanst. Al het
land rond de stad is onder water gezet, zoodat het niet
mogelijk is aan een geregeld beleg te denken, daar het aan
leggen van approeken niet mogelijk blijkt. Vandaar dan ook
dat de vijand tot de slotsom komt, dat door uithongering
alleen Zierikzee is te bemachtigen. Om dit laatste te bereiken
maakt Mondragon zich meester van de sterke batterijen,
die de Zeeuwen daar hebben opgeworpen, waar een kleine
vaart, die uit de stad komt, zich met de groote welke Schou
wen van Duiveland scheidt, vereenigt en onder welker be
scherming schepen uit Holland en Walcheren in de stad
kunnen komen. Tevens tracht hij den toevoer over de ver
dronken landen te beletten: een groot aantal vaartuigen met
krijgsvolk bemand, houdt de wacht tusschen Vianen en
Zierikzee.
Ondertusschen, oorlog voeren kost geld en de enorme
uitgaven, die de onderneming en 't afslaan van zooveel aan
slagen vorderen, hebben de geldmiddelen aan beide kanten
geheel uitgeput.9)
De oorlog in onze landen, welks oorsprong Hopperus in
een brief aan Filips onbewimpeld toeschrijft aan Alva s wan
bestuur en aan de schraapzucht der Spaansche grooten, is
den Koning op meer dan 42 millioen ducaten te staan
gekomen, waartoe Spanje het meest heeft bijgedragen.
Daar komt nog bij, dat de Spaansche soldaten in Zeeland
sedert lang achterstallige soldij hebben te vorderen en de
Koning is aan Venetiaansche kooplieden 15 millioen ducaten
schuldig. Nu wordt Filips van de betaling hiervan door den
Paus ontslagen, op grond, dat hij strijdend tegen kettere
en ongeloovigen, niet het slachtoffer van vreemde woeker
zucht mag worden. In September '75 vaardigt hij een ge
schrift uit, waarbij alle met zijn schuldeischers aangegane
overeenkomsten vernietigd worden en de rente niet alleen
voor 't vervolg aanzienlijk wordt verlaagd, maar zelfs het
bedrag van hetgeen sedert jaren boven dien maatstaf aan
rente is geheven van de verschuldigde hoofdsom wordt
afgetrokken.
Met één slag vernietigt Filips het weinige crediet dat hi)
nog heeft en nergens gelukt het hem nog geld te leenen.
Geen betoog behoeft het voorts, dat tallooze geldschieters
geruïneerd zijn.
Requesens, om het beleg met kracht te kunnen doorzetten,
zal dus moeten zien zelf aan geld te komen. Maar de Staten,
waartoe hij zich wendt, overstelpen hem met klachten; de
meeste gewesten eischen eerst herstel hunner grieven en
wegzending der uitheemsche troepen.
Vlaanderen belooft eindelijk j 100.000. doch op zeer
bezwarende voorwaarden, zoodat hier niets van komt. De
Staten-Generaal, te Brussel bijeengeroepen, antwoorden in
gelijken zin: eerst de vreemde soldaten het land uit; de
ambten alléén aan geboren Nederlanders vergeven; in be
langrijke aangelegenheden medezeggingschap in s Konings
besluiten.
Geen wonder dan ook, dat Requesens, die nog te Duive
land vertoeft en als Spanjaard opgevoed is in een absolute
monarchie, woedend uitroept: „God verlosse ons van deze
Staten!" ,0)
Wordt vervolgd).
Hooft: Brieven Dl IV, bl. 53.
2) Archives: TV, p. 311.
Comm. p. 288.
4) Aanhangsel Corr. Ph. II: T III.
r') Archives: TV, p. 311. Hooft: BX, bl. 440442. Le
Petit: Chron. de Holl, T II, p. 304.
Dr. E. T. Kuiper: Geuzenvliedboek, Dl II bl. 253,
Pirenne: Gesch. v. België, Dl IV, bl. 5859.
8) Corr. Ph. II: T III, bl. 427.
9) v, Meeteren: Hist, Ned. Oorl. BV, bl. 113.
10) Blok: Gesch. Ned. Volk, Dl. III, bl. 156.
door
JAN VERMEER.
,,'k Was bloeijende voorheen door koopmanschap en vaart,
„De grootste schepen zag ik liggen op mijn stroomen
„Doch door 't verzanden van mijn rêe ben ik veraard,
„En tot dien laagen val, als men nu ziet, gekomen."
P. de la Ruë, „Zeeuwsche Stedestemmen".
Alle aardsche dingen zijn vergankelijk, maar zij vergaan
niet even snel. De pyramiden trotseeren nog steeds, als
voor duizenden jaren, de brandende stralen der Egyptische
zon, en wie zal de eeuw noemen, waarin deze gedenktee-
kenen, door menschenhanden gebouwd, met den grond gelijk
worden gemaakt Als hun tegenhanger kunnen, konden
althans, de Zeeuwsche landen gerekend worden. Niets, zegt
de Zierikzeesche geneesheer Levinus Lemnius (1505-1568),
niets toont de wisselvalligheid der wereldsche zaken of de
veranderlijke en onbestendige lotsverwisselingen beter aan
dan de eilanden van Zeeland.
Het oude stadje Veere aan Walcherens noordkust is het
schoone bewijs van de waarheid dezer woorden. Veere
verging met al wat haar groot gemaakt had, maar het be
hield de monumenten van haar vroegeren luister, en zoo
is zij een schoone doode geworden, wier graf nog immer
de minnaars van vergane eeuwen tot zich weet te trekken.
Er ligt een tweede stad op het kleine eiland Walcheren,
die in niet minder mate dan Veere de wisselvalligheid van
al het aardsche ondervonden heeft Arnemuiden. Ook zij
is een vermaarde koopstad geweest, bloeiend door velerlei