ONS ZEALAND 17 COPYRIGHT Adamson verstaat de kunst koppigheid te genezen. minder, maar allemaal komt het op hetzelfde neer. Mag ik u eens een voorbeeld geven, hoe „pienter" ze zijn. Dan moet u eens goed luisteren. Ik miste telkens geld uit mijn portemonnaie en ik kon maar den dader of de dievegge niet ontdekken. Op een dag was ik weer geld kwijt uit de porte monnaie, die ik even op het buffet had gelegd. Ik was toen pas in Indië en wat onvoorzichtig, zooals ik tot mijn schade en schande moest ervaren. Het was in de binnengalerij en daar was de „sepen" juist bezig stof af te nemen. Ik beschuldigde hem, dat hij een dief was en hij ver zekerde mij bij het aanroepen van Allah, dat hij zoo on schuldig was als een pasgeboren kind, maar hij vermoedde wel, wie het had gedaan. Dat was de baboe, die bezig was het linnengoed te strijken, achter, in een van de bijgebouwen. Ik wilde het niet geloover, maar hij hield vol, dat baboe het had gedaan. Goed, zeide ik, roep eens de baboe, ik wilde daar meer van weten. Hij liep naar achteren en riep de baboe en terwijl baboe voorbij den sepen liep, zag ik, hoe ze hem iets in de hand drukte en toen naar mij toe kwam. Ik beschuldigde haar geld uit mijn portemonnaie te hebben gestolen, maar op dezelfde wijze, als de huisjongen, deed zij dure eeden, dat zij nooit haar vingers naar het geld van haar nonja had uitgestoken. Ze was bereid zich te laten onderzoeken, om te laten zien dat ze niets bij zich droeg. Maar weet u misschien wie het wel gedaan heeft, dat was de sepen. U moet weten, dat ik pas in Indië was, en dat ik net zoo onnoozel en zoo goed van vertrouwen was als u. Ik had toen maar twee bedienden, een sepen en een baboe. Ze beschuldigden elkaar over en weer. Ik liet den huisjongen door de baboe roepen en toen de huisjongen langs de baboe liep, zag ik weer hoe nu de huisjongen de baboe wat gaf. Het gestolen geld gaven ze elkaar, in het voorbijgaan, als ze voor mij werden geroepen. Wat heeft u met hen gedaan Niets, ik was blij, dat ik een paar bedienden had en ik zorgde wel, dat ik mijn portemonnaie niet meer liet om zwerven. Nu ja, dat van mijn dozijn mooie en fijne zak doeken er m een half jaar net nog twee uit de wasch kwamen, was een eigenaardigheid, welke ik toeschreef aan het niet nauwkeurig noteeren wat in de wasch ging. Dus wat geeft u mij te deen Niets, alleen goed letten op de baboe en buitenge woon goed op het eerlijke „kokkie" van u. Met dezen goeden raad van een ervaren huisvrouw ging het buurvrouwtje terug. Ze besprak in den avond het geval met haar man en deze kon ook niet anders doen dan'den raad geven om goed op te letten. Zoonlief, die het gesprek van zijn ouders had gevolgd, nam zich voor om te waken over de versche eieren van zijn kip pen. Hij was tien jaar en had neiging om detective te worden. Het was in den middag. Een gloeiende hitte steeg op van het erf, achter het huis. Mevrouw deed, na den maaltijd, een dutje, achter de „klamboe", terwijl de zoon loerde. Door een spleet van de jaloezie kon hij het geheele erf en de bijgebouwen overzien. Midden op het erf was het kippen hok. Hij zag, hoe de baboe, de sepen en de kebon het erf verlieten, den weg naar de kampong opliepen, terwijl kokkie nog wat in de keuken scharrelde om, na den maaltijd, de potjes en pannen schoon te maken en weer weg te zetten. Toen zag de „sinjo" hoe kokkie voorzichtig over het erf

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 15