IB ONS ZEELAND 19 ik niet de gewoonte heb om een voile te dragen, maar ik kan dat niet plotseling doen zonder achterdocht te wekken. De deuren zijn laag; denk er om. dat je bukt, wanneer je er onder door gaat, want indien de hoed je van het hoofd viel, zou alles verloren zijn. De draagstoel staat niet aan de buitendeur, maar op de binnenplaats, onder aan den grooten trap. Josephine blijft naast je gaan; zij zal onmiddellijk door onzen vriend met de cabriolet herkend worden. Al wat wij noodig hebben is koelbloedigheid en een beetje geluk; God geve dat dit met ons is!" Josephine, het meisje van veertien jaar, werd nog eens onderricht wat zij had te doen, en wat zij had na te laten. Het kwam er vooral op aan, dat zij op het juiste oogenblik links of rechts van Lavalette liep teneinde den invloed van scherp spiedende oogen te niet tedoen. Toch, de onderne ming bleef gewaagd, en Lavalette gaf de voorkeur aan om- kooping van den concierge. „Bied hem 100.000 francs als hij de oogen sluit, wanneer ik voorbijga," zoo stelde hij zijn vrouw voor, en deze was onverstandig genoeg om op dat denkbeeld in te gaan. De concierge had misschien gaarne gewild, maar hij kon niet of hij durfde niet. De poging scheen niet anders dan een mislukking, die wellicht een gevaar opleverde voor het welslagen. Later bleek het juist anders te zijn; de concierge, die mevrouw Lavalette als een eer lijke, nobele vrouw had leeren kennen, begreep uit haar aanbod hoezeer het verlies dat zij stond te lijden, haar buiten zichzelf had gebracht. Vandaar, dat hij op het oogenblik, dat zij, den zakdoek voor de oogen houdend, den drempel naar de vrijheid overschreed, haar niet durfde aanzien. Misschien had hij, die het scherpe oog van den gevangen bewaarder had, den gevangene herkend, maar juist hij hield zich afzijdig! Het diner werd in alle stilte gebruikt. Voor de buiten wereld was het Lavalette's galgenmaal, in elk geval zijn laatste maaltijd in gezelschap van vrouw en kind. Een oogenblik nog dreigde gevaar, toen een samenloop van om standigheden een oude gedienstige naar de kamer van den gevangene bracht om van hem afscheid te nemen. Maar me vrouw Lavalette waakte; zij hield het hoofd koel; zij stond noch verwarring noch teederheid toe; zij wilde met al de kracht, die in haar was, slagen. Reeds om half zeven deed zij de dragers voorkomen; zij gaf haar man de laatste in structies, en deze begaf zich achter het kamerscherm, dat men bij de waschtafel had opgeslagen. Daar verkleedde hij zich in minder dan geen tijd; hij trok de handschoenen aan, die zijn handen onherkenbaar maakten; het gezicht ging bijna geheel schuil in de overdreven hoedendracht van dien tijd; de kans op herkenning was niet groot. Mevrouw Lava lette zou zich, onmiddellijk nadat hij was vertrokken, achter het scherm begeven. De concierge toch kwam eiken avond kijken, onmiddellijk nadat mevrouw Lavalette vertrokken was. Als hij de vlucht ontijdig bemerkte, was alles verloren. Zij gaven elkander de hand; Lavalette belde en nam schijnbaar afscheid van zijn vrouw. Gearmd met zijn doch ter, verliet hij het vertrek. Reeds was mevrouw Lavalette achter het kamerscherm, terwijl de dienstbode, die men, op gevaar af dat zij alles zou verraden, in het geheim had moeten nemen, den optocht sloot. Zij liep gedeeltelijk aan de andere zijde van Lavalette en voorkwam door haar tegen woordigheid, dat men hem te dicht naderde. Lavalette hield het hoofd koel; hij dacht om alles; hij zag alles. Hij moest bukken als zij door de deuren gingen; hij moest links kijken als hij den concierge voorbijging; hij moest rechts kijken als hij langs de wacht liep. Eén benauwd oogenblik was er, toen de commandant van de wacht, die een eerbiedig saluut voor de ongelukkige vrouw maakte, haar met eenige deernis in zijn stem toevoegde: „Gij vertrekt vanavond wel vroeg, mevrouw de gravin." Maar ook hij was bewogen; hij had onder Lavalette gediend; als het aan hem gelaten had was Lavalette reeds vrij geweest. Zelfs had hij de hoffelijkheid de vrouw van den ongelukkigen kameraad enkele passen te De Gereformeerde Kerk te Oud-Vossemeer begeleiden; hij maakte daardoor aan Lavalette den laatsten doorgang gemakkelijker. De draagstoel stond gereed; snikkend viel de gewaande mevrouw Lavalette er in. Joséphine vroeg om de dragers; haar moeder wenschte spoedig thuis te komen, zoo zeide zij. Maar de dragers waren niet te vinden. Er was eenig zenuwachtig zoeken. Lavalette moest al zijn zelfbeheersching gebruiken om zich niet te verraden. Recht tegenover hem stond een der schildwachten, het geweer op den schouder; in de onmiddellijke, nabijheid van den draagstoel was de wacht opgesteld. Hij was vast besloten om, indien men zou blijken de vlucht te hebben ontdekt, zich van het geweer van den schildwacht meester te maken en zijn leven te verkoopen zoo duur als hij dat verkoopen kon. Terwijl hij nadacht over alles wat zou kunnen geschieden, hoorde hij de stem van den kamerdienaar, die meldde dat een der dragers ontbrak, maar dat hij er in geslaagd was een anderen te vinden. Op hetzelfde oogenblik werd de draagstoel opgetild; men stak het binnenplein over en ging de gevangenis uit. Men ging langs den Quai des Offèvres; nauwelijks vijf minuten van de Conciergerie verwijderd, stond de draagstoel stil. De deur werd geopend; een vriendenstem, die Lavalette her kende, zeide hardop: „Mevrouw, het bezoek, dat gij aan den prins moet brengen is vervroegd; ik wacht u dus reeds hier met een rijtuig." Lavalette steeg uit; schuilgaande achter den hoogen kap van de cabriolet, ontdeed hij zich van den vrouwenmantel en den vrouwenhoed. Een pruik, die gereed lag, had hij zich spoedig op het hoofd gezet; een bonte boeren jas en een boerensteek gegrepen, en aldus reden zij voort. Lavalette nam, teneinde zoo weinig mogelijk opzien tot zich te trekken, de teugels in handen. Op de brug was

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 17