ONS ZEELAND
19
flthfarda V^LeWersche
doiNprr.
WIJ//*-
pot tuimelen en hem het hoofd verpletteren. Dus hij zou
zich verbergen in zijn huis. Doch niet in zijn werkplaats
zou hij vertoeven, want de zware kolven, de groote retorten
zouden het ongeluk kunnen veroorzaken en zoo het werktuig
kunnen zijn, waarvan het noodlot zich bediende om hem
te dooden.
De dag naderde en hij had zijn vrienden geraadpleegd.
Daar was Hans Münzenheimer, die ook een sterrenwiche
laar was als hij. Daar was Diederich Kirchhoff, de apothe
ker, die geheime kruiden en drankjes verkocht en niet ge
loofde aan wat de sterren anderen vertelden. Hij noemde
het verbeelding en hij was bereid den ganschen dag en nacht
bij zijn vriend Johannes te vertoeven om er getuige van te
zijn, dat hem niets zou gebeuren. Dan Veit Pfannkuchen,
de gemeenteklerk, die blaakte van ijver voor zijn geloof
en het zondig vond, dat men horoscopen trok om iemands
toekomst te voorspellen. Dat kon geen mensch weten. En
door niemand worden verklaard en uitgevischt. En hij zou
ook komen, om Hans en Diederich en Johannes in de eerste
plaats te overtuigen dat ze verkeerd deden met hun bijgeloof
en met het verkoopen van geheime middelen.
De dag kwam en reeds vroeg waren de vrienden gekomen
om hem op te vroolijken en hem moed in te spreken. Ieder
op zijn wijze en naar zijn opvattingen.
Men had den ochtend en den middag in gesprek, in vroo
lijken kout, met vermaningen van Veit, met spotternijen van
Diederich doorgebracht en langzaam kwam de schemering
in het vertrek. De vrienden aten en dronken, alleen Johan
nes had gevast als wilde hij, door boetedoening zich voor
bereiden op den dood.
Aan het maal, toen Diederich, de spotter, veel had ge
dronken, lachte hij hardop.
Nou, zie je wel, Johannes, ze doen je niks. Stal maar
in met jouw sterrengekonkel.
De dag is nog niet ten einde, zeide Hans Münzen
heimer, die met Johannes geloofde aan de sterren.
Inderdaad, de dag is nog niet ten einde, zeide Veit
rustig, maar het blijft zondig te veronderstellen, dat men de
toekomst uit de sterren kan lezen of zijn dood.
Het staat geschreven, dat men het kan, betoogde Jo
hannes.
Zoo is het, beaamde Hans.
En door wie is dat wel geschreven Dat waren net
zulke dwazen en gekken als jullie.
Ja, wie zoo iets heeft geschreven, moet wel een dwaas
zijn, zeide Veit. Het is zeker, al dat werk in boeken is men-
schelijke dwaasheid. Ik heb vertrouwen in één boek en dat
is mij voldoende. Ik vertrouw alleen den bijbel. Als ik
aan zulke boeken zou gelooven, zooals jullie, zou ik zoo
schuldig zijn als Koning Saul, die naar de heks van Endor
ging.
De wetenschap is vooruit gegaan, dat weet je ook
wel Veit, zeide Johannes.
Nooit zal de wetenschap, omdat ze van menschen
komt, de toekomst kunnen doorgronden. Voorspellingen zijn
een speculatie op het bijgeloof, dat zeg ik, antwoordde weer
Veit.
Hans lachte Veit uit. Hij begreep niet dat Veit niet wist,
dat vele voorspellingen waren uitgekomen. Het stond in de
boeken geschreven.
Doch Veit Pfannkuchen hield voet bij stuk. Als voor
spellingen uitkwamen, dan kwamen ze niet van menschen.
En hij lachte, op zijn beurt, Hans en Johannes uit, die kwak
zalvers waren en bijgeloovig.
En de, boeken dan, zeide Diederich. Ik heb boeken,
waarin staat geschreven hoe de ziekten op de vlucht gaan
voor de geheime kruiden en dranken. Ik heb uit de oude
boeken de bereiding er van geleerd.
Kwakzalverij, beweerde Veit. Menschenwerk.
Johannes, die, ofschoon hij geleidelijk minder angstig werd
en minder bedrukt, want de avond en daarmede de nood
lottige dag liep haast ten einde, nam weinig deel aan het
gesprek. Nu de voorspelling niet scheen uit te komen, ge
lukkig, begon hij aan de waarde van de sterrenwichelarij
te twijfelen.
Als ik vandaag niet dood ga, zoo zeide hij tot zich
zelf, want hij waagde het niet openlijk tegenover zijn vrien
den zich uit te spreken, dan is de heele astrologie van nul
en geene waarde. Dan is dat alles zelfbedrog.
Hans Münzenheimer, die niet wist, welke twijfel er in
Johannes was ontstaan, verdedigde de wetenschap van Jo
hannes en van hem,