F 30 En ik zeg je, Veit Pfannkuchen, je miskent de weten schap. Al duizend jaar geleden hebben geleerden boeken geschreven. Dwaasheden, natuurlijk, hield Veit vol. Ik kan je bewijzen dat het geen dwaasheid is, zeide Hans, terwijl hij opstond. Johannes, geef mij het boek over de beteekenis der sterren aan. Dat werd door een Griek- schen geleerde in het jaar 120 geschreven. Johannes was opgestaan, aarzelend, omdat groote twijfel in hem was. Hans dreef hem voort te maken. Hij wilde Veit over tuigen. Johannes bereikte schoorvoetend de bibliotheek, 'waar groote en dikke folianten op rijen stonden. Rustig ging hij de onderste rijen langs en keek toen naar de bovenste planken, vol boeken. Eindelijk vond hij het boek, wat Hans Münzenheimer hebben wilde. Hij ging op zijn teenen staan om het te grijpen. Hij vatte het met de eene hand, trok het van de plank, doch plotseling ontglipte het boek hem en het zware werk viel op zijn hoofd en sloeg hem neer. Drie dagen daarna stierf Johannes Stöffler, de sterren wichelaar. DE SCHANDVLEK. (Naar het Fransch van Jean de Vaugirard). Nadruk Verboden. In de werkkamer van Pierre Hersant viel een mooie pas- telteekening op, een jonge vrouw voorstellende. Naar de kleedij oordeelende moest de teekening afkomstig zijn uit het tweede keizerrijk en ook het kapsel van de vrouw ver raadde ongeveer den tijd, waarin ze werd afgebeeld. Ik had het portret nog niet opgemerkt en ik nam de vrijheid er naar te vragen. Zeg eens kerel, van wie is dat portret, dat, naar ik meen, hier nog niet lang hing. Daarin kun je gelijk hebben. Het hangt er juist een week, nadat het langen tijd een plaatsje op een zolder had gevonden, waar het bedekt door stof en spinrag tusschen verwaarloosde rommel heeft gestaan. Je hebt nu eenmaal menschen, die dingen bewaren, hoogstens waard om naar de vuilnisbelt te verhuizen. Je wilt toch niet zeggen, dat ook dit portret een der gelijke smadelijke behandeling verdiende. Integendeel, ik stelde er prijs op het te mogen meene men en ontdaan van de vuile lijst, dat geen passende om lijsting was van dit schoone gelaat, heb ik het opnieuw laten encadreeren en zie hier. Ben ik onbescheiden als ik vraag van wie het is? Daar spreek ik liever niet over, zei Pierre lachende. Vergeef me dan. Van harte, doch aangezien je door deze vergiffenis niet bent bevredigd, zal ik je iets vertellen, iets in het geheim, in de hoop en verwachting, dat je het aan iedereen vertelt, als je er plezier in hebt. De jonge vrouw, die ons met haar blauwe en droome- rige oogen, zoo melancholiek aankijkt, was eens de burg gravin de Beaurepaire de Grenedan, bijgenaamd de schand vlek van de familie. Want zie je, beste vriend, deze jonge dame met haar zachte oogen en haar onschuldig gelaat was van een vurig temperament en van een wilskracht, welke onder de vrouwelijke afstammelingen van het geslacht der Beaurepaire de Grenedan zelden of nooit was aangetrof fen. De schoone Mathilde hechtte weinig aan stand en ge boorte. Haar temperament liet zich niet knellen in het keurslijfje van traditie en overgeërfde opvattingen. De schoone Mathilde en ik vertel je precies wat ik er zelf van weet en bij stukjes en beetjes heb vernomen had kunnen huwen met den markies de Dampierre, die haar lief ONS ZEELAND had, ze weigerde. Graaf de Meherenc de St. Pierre had bij haar vader aangedrongen om haar hand. Haar vader was zeer met dit aanzoek ingenomen, doch ze beweerde geen neiging te gevoelen markiezin te worden. Tot zij, mijn vriend schrik niet, met een jongen koetsier van haar vader er van door ging. Dat geschiedde in het jaar 1860, ik wil even den tijd vaststellen om te kunnen bepalen, welk een consternatie, dat in de geheele familie gaf. Meer dan zestig jaar geleden was de durf van de jonge vrouwen niet zoo groot als tegen woordig. Het gezag van de ouders was wat hechter dan in onze dagen. Er was toen meer moed voor noodig om het ouderlijk huis, in het geheim te verlaten, dan thans. De jonge vrouwen zijn wat vrijer en onafhankelijker in haar doen en laten geworden. Bij zulk een trotsche familie als die der Beaurepaire de Grenedan werd de vlucht van de schoone Mathilde als een ernstig ongeluk beschouwd, een vlek op het tot nu toe on bevlekte blazoen der familie. De dood van Mathilde zou haar verwanten minder hebben getroffen dan nu het in liefde volgen van den jongen koetsier. Men had hem kunnen ver volgen, omdat hij met een minderjarig meisje er van door was gegaan, doch dan was het schandaal wellicht nog groo- ter geworden. Ze werd voor dood verklaard. Het noemen van haar naam was verboden. Het leven op het kasteel de Beaurepaire de Grenedan ging door alsof er nooit een dochter was geweest. Het portret vervaardigd door den in die dagen zeer in trek zijnden schilder Prado, die, ge zult het moeten toegeven, ook in dit portret de schoonheid van het meisje heeft willen huldigen, werd naar den zolder verwezen. Ik zou hiermede kunnen eindigen als ik niet wist, dat ge nieuwsgierig bent te weten, wat er met de schoone Mathilde en den jongen koetsier is geschied. Waarde vriend, ik geloof niet, dat Mathilde ooit de ge waagde stap heeft berouwd. Haar echtgenoot, want hij huwde haar, zoodra dit mogelijk was, was een fatsoenlijk man. Men heeft mij verteld, met welk een groote teederheid hij zijn vrouw omringde. Hij zag op tegen die vrouw, die, tot zijn groot geluk, de zijne had willen worden. In al zijn ge dragingen tegenover haar had hij altijd iets onderworpen1? als van een knecht tegenover de dochter van den heer van het kasteel. Hij werkte als een paard. Hij wist kapitaal te krijgen, waarmede hij ging handelen in paarden. Hij had ge luk, succes, zooals je 't noemen wilt. Op zijn veertigste jaar was hij 'n rijk man, die haar en haar vier kinderen aan niets ontbreken liet. Misschien ruw met zijn kornuiten als hij moest marchandeeren en ieder vak en ieder bedrijf, je weet 't heeft zijn eigen terminologie, was hij thuis een rustig man, die in zijn vrouw en kinderen opging. Die man met zijn grove handen, was van een onbegrijpe lijke teederheid als hij bij zijn vrouw was en met haar zijn kinderen opvoedde. Hij liet aan haar voornamelijk de taak hun kinderen op te voeden hij begreep, dat hij het tegen haar intellect moest afleggen hij bleef op den achter grond als een soort steun, als de sterke man van de laatste instantie. Hij was immers zelf door haar opgevoed. Hij had het ruwe, het onbeholpene, het onbeschaafde, verloren. Hij was een heer geworden, die zijn vrouw innig lief had en haar altijd poogde te vergoeden, wat haar was ontzegd, nu de familieband door haar vlucht met hem, was verbroken. In de opvoeding, welke zij haar kinderen gaf, had zij slechts een doel te toonen, dat de naam, die zij nu droeg, even eervol kon zijn dan die, welke zij had afgelegd. Haar oudste zoon werd professor aan de Sorbonne. Bij zijn inau guratie zaten zij en haar man op de eerste rijen en mede nam zij de hulde in ontvangst van de aanwezigen, nadat van 't spreekgestoelte haar zoon haar dank had gebracht voor haar opvoeding. In de aula ontmoette ze oude kennissen, die vroeger, na haar vlucht, zich nooit om haar hadden bekom merd, maar nu niet te trotsch waren de hand te drukken

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 18