iFKON NKLUKE^® 5T00M UJA55CH ERÜ VlZlklllL AUG.BiER.EN5 DORDRECHT VRAAGT TARiEF Afhaaldiensten te Goes, Zierikzee, Middelburg, enz. ONS ZEELAND HET LAND VAN REINAERT DE VOS door Jan Vermeer. Bij het schrijven op advertentiën wordt men beleefd verzocht Ons Zeeland te vermelden TIBIIvl i B" IZ42 OPGERiCHT 5 Na deze „onthulling" volgt een opwekking om het mooie Zeeland te gaan zien Het lijkt wel of de schrijver ons gezien heeft als een ach terlijken negerstam, waaraan de beschaafde Hagenaars zich eens moeten gaan vergapen. We vinden het prettig als er veel over Zeeland geschre ven wordt, maar niet als men het doet op bovenstaande wijze „Van den Vos Reynaerde" is zonder den minsten twijfel het beroemdste werk, dat onze letterkunde in de middel eeuwen heeft voortgebracht. Geen ander literair product uit die tijden overtreft dit dierenepos in getrouwe weergave van onzen volksaard. Voor het eerst komen hier tot uiting die beide nationale karaktertrekken, die van nu aan onze literatuur telkens weer zullen kenmerken: de Nederland- sche aanleg voor humor en satire, en de zin voor de werke lijkheid, die ons volk zoozeer eigen is. De dichter van dit epos, dat een Engelsch geleerde de „unholy Bible of the World" noemde, was in alle opzichten een voortreffelijk kunstenaar, en zijn gedicht neemt onder de Europeesche diersproken een eerste plaats in. Hoewel gedeeltelijk aan het Fransch ontleend, rijst het ver boven zijn origineel uit, en bezit het zoozeer een eigen nationaal karakter, dat men zonder bezwaar van een oorspronkelijk werk mag spreken. Zoo is het niet te verwonderen, dat de Roman van den Vos Reynaerde zich in een buitengewone populariteit mocht ver heugen, die tot op den dag van heden voortduurt en die zich o.a. openbaarde door overzittingen in vele talen. In de negentiende eeuw werd de Reinaert zelfs door twee der allergrootste dichters, Goethe en Oehlenschlager, bewerkt. Een tweetal problemen hebben de Reinaert-vorschers ten allen tijde beziggehouden: de vraag naar het auteurschap en naar de plaats van herkomst. De nasporingen hieromtrent hebben menig geleerde naar Zeeuwsch-Vlaanderen ge wezen. Van den dichter van den Reinaert is ons weinig meer bekend dan zijn naam: Willem. Men heeft hem willen iden- tificeeren met her Willem Utenhove, Een priester van goeden love Van Erdenborg dien Jacob van Maerlant in den aanvang van „Der Naturen Bloeme" noemt als den auteur van een „bestiaris", een boek over het leven der dieren. Maerlant, die toen hij deze regels schreef in Damme woonde, zal den priester uit het nabijgelegen Aardenburg ongetwijfeld gekend hebben; ons is echter noch omtrent zijn leven, noch aangaande zijn werk eenig ander bericht overgeleverd. En zeker is het wel wat gewaagd om uit de omstandigheid, dat ook deze Willem een zekere voorliefde voor het leven der dieren bezat, de ge volgtrekking te maken, dat hij en de Reinaertdichter dezelf de zijn. Maar er is meer, dat er voor pleit, dat de Willem van den Reinaert te Aardenburg geen onbekende was. We be doelen niet den naam van het kasteel van den vos, Maper- thuus, of Malperdu, zooals hij in de latere volksboeken luid+, en dien men heeft willen zoeken in een gebouwtje, dat vroeger te Aardenburg naast een uitgedroogde gracht stond, ter plaatse, waar in de Middeleeuwen de kraan was, en dat den naam van Malperdu droeg. Dat een schuur in de buurt van Aardenburg Malpertuis heet (de naam dien het vossen- kasteel in de nieuwere Nederlandsche vertalingen draagt) bewijst al evenmin iets, aangezien deze schuur eerst uit den jongsten tijd dateert. Belangrijker is echter de herhaalde lijke vermelding van het klooster ter Elmare. Als Reinaert den haan Canticler om den tuin leidt, om zich straks van zijn kinderen te kunnen meester maken, doet hij zich voor als een heremiet, en toont pelgrimsstaf en pelgrimskleed, door hem uit het klooster ter Elmare meegebracht. En in zijn biecht tot Grimbeert vertelt Reinaert hoe hij Isengrijn den wolf monnik maakte ter Elmaren, en hem daar de klok- touwen aan de voeten bond, waardoor hij zoo hevig luidde, Dat alle die ghinghen bi der straten, Ende waren binnen der Elmare Waenden dat die duvel ware Ende liepen daer si luden hoerden. De Elmare schiint oorspronkelijk de naam van een water te zijn geweest, dat tusschen Aardenburg en Biervliet, in het Zuiden van IJzendijke lag. Op de oevers van dat water werd in 1144 een priory gesticht, die het klooster ter El mare werd genoemd, en die in het laatst der veertiende of in de eerste helft der vijftiende eeuw door een watervloed werd vernietigd. Zooals gewoonliik ontstond in de nabijheid van dit klooster een dorpje van denzelfden naam, dat even eens door de zee werd verzwolgen. Een overblijfsel van dit verdronken Elmare vindt men nog in het aloude gehucht Steenhove onder Schoondijke, bij Waterlandkerkje. Een watergang (vroeger een kreek) heet er nog de Mare, en in het midden der vorige eeuw stond er een huis, dat men het Klooster noemde. Geeft de dichter van den Reinaert dus blijk, in de om streken van Aardenburg bekend te zijn, niet minder geldt dit van de omgeving van Hulst. Van de tiende eeuw af was Hulst een dorp, rond een burcht gebouwd, welke op de plaats stond van het tegenwoordige Recolletenklooster. Philips van Elzaten verleende de plaats reeds in 1156 stads rechten en vrijdom van tollen door geheel Vlaanderen. Toen Willem omstreeks het midden der dertiende eeuw ziin epos dichtte, was Hulst een bekende stad. In de buurt daarvan lag een uitgestrekt bosch, het Hulster loe (loe loo bosch), een overblijfsel van het woud, dat in oude tiiden heel de oosthoek van Rijks-Vlaanderen, tusschen de Schelde en de zeekust, overdekte. Van dit bosch spreekt Reinaert, wanneer hij voor Nobel, den koning der dieren, staat, en de beschuldigingen zich zoozeer tegen hem hebben opgehoopt, dat verdediging hem niet meer van den galg kan redden. Maar de looze vos laat den moed niet zoo gauw zakken. Hij vraagt verlof zijn zonden te mogen belijden, en vertelt daarbij van een schat, dien hij op een geheime plek verbor gen heeft. Als koning Nobel en de koningin dat hooren, schorsen ze de terechtstelling en vragen Reinaert onder vier

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 3