IN HET KEURSLIJF 18 ONS ZEELAND geworden, op liet punt stond terug te deinzen voor zijn al te natuurlijk bed. Maar daar in het Noorden, bij Archangel, lokte hem de vrijheid, en zij, die Siberië hebben leeren kennen, hebben niet meer noodig om moed te scheppen opnieuw en moed te houden. Hij kwam tenslotte in Archangel, maar daar wachtte hem een groote teleurstelling. Hij had gehoopt daar een schip te vinden, dat hem naar Engeland, Frankrijk of eenig ander land zou hebben gebracht. Maar toen hij iangs de haven liep, zag hij bij elk dezer buitenlandsche schepen een Russischen soldaat geposteerd, en zonder nauwkeurig nagezien paspoort kwam men niet aan boord. Reeds meen de hij aan het einde van zijn tocht te zijn, toen hij opnieuw den wandelstaf moest opvatten en den waarlijk niet gerin gen toch van Archangel naar Petersburg, een reis van twee maanden, moest ondernemen. En ook te Petersburg dreigde hem elk oogenblik het gevaar van ontdekt te wor den. Wel wist hij, dat hij gedurende een drietal dagen in Petersburg kon vertoeven zonder genoodzaakt te zijn zich bij de politie aan te melden, maar wat moest hij doen, indien hij in die drie dagen er niet in slaagde uit Petersburg te komen? Zijn krachten geraakten ten einde; het denkbeeld reeds zich van Petersburg naar Wilna en van Wilna naar Warschau en van Warschau naar Posen te moeten voort- sleepen, om dan nog de kans te loopen, dat de Pruisischfe agenten in die stad hem aan de Russen zouden uitleveren, was hem teveel. Loopende langs de haven, zag hij toevallig een schip, waarvan het heette, dat het den volgenden mor gen vroeg naar Riga zou afvaren. Hij zag het schip, en trok de aandacht van den schipper, die hem kwam vragen of hij naar Riga moest gaan. Dat wilde hij gaarne, antwoordde hij, maar hij vreesde eensdeels geen geld genoeg te hebben en anderdeels geen tijd meer te hebben om bij de politie zijn paspoort te laten viseeren. De man nam hem eens op: „Als gij zorgt morgenochtend tijdig hier te zijn, neem ik je mee aan boord voor wat je mij geven kunt, hoe weinig het ook zij, en op mijn verantwoording kom je aan boord ook zonder geviseerde pas, ja zelfs geheel zonder pas." Piotrovski ging dankend heen, maar aarzelde. Het sys teem der agents provocateurs heeft in Rusland te allen tijde opgeld gedaan; was deze man met zijn bijna opdringende vertrouwelijkheid een zoodanige? Aan den anderen kant voelde Piotrovski dat hij wat wagen moest; wie niet waagt, die niet wint, zoo gold het ook hier. Dus ging hij den volgen den ochtend naar de haven; scheepte zich zonder aarzelen in, en kwam, zonder overlast te ondervinden in Riga. Nu waren de grenzen nabij; nog één moeilijkheid restte hem: het overschrijden dezer grenzen. Hij kon alleen maar hopen, dat de geweerschoten, die hem ongetwijfeld zouden worden nagezonden, hem niet zouden raken, en inderdaad, dit was het geval. Ongedeerd kwam hij in Koningsbergen aan, maar ook daar eischte men zijn paspoort. Er was, wat Piotrovski niet weten kon, zoo juist een overeenkomst aangegaan tus- schen Rusland en Pruisen, krachtens welke overeenkomst men elkander wederzijds zou uitleveren de Polen, gestraft of te straffen wegens vergrijpen, begaan teneinde de vrijheid te herwinnen. Dat Piotrovski onder deze categorie viel, was niet te ontkennen, maar de autoriteiten te Koningsbergen waren toen, al evenmin als later erg Russisch gezind. Men verleende daarom maar al te gaarne gehoor aan invloeden, die vooraanstaande burgers ten gunste van Piotrovski deden gelden; men kon hem niet in vrijheid stellen, maar wel op transport stellen naar de Russische grenzen en hem zoo danige bewakers toevoegen, dat deze hem zouden laten ontsnappen. Niets had men gezegd, maar mannen, die gevaren hebben doorgemaakt als Piotrovski, leeren hooren en zien zonder ooren en oogen. Nog voordat de torens van Koningsbergen uit het gezicht waren verdwenen, was hij een vrij man. In Danzig scheepte hij zich in op een Engelsch schip en be reikte ongehinderd Londen. Daar heeft hij, als zoovelen uit Polen, die de vrijheid hartelijk liefhadden, en die haar lief hadden anders dan met woorden, het bittere leven der bal lingschap geleefd. In een opstand, den hopeloozen opstand van 1863, met begrijpelijke, maar niettemin te veroordeelen lichtzinnigheid begonnen, vond men hem opnieuw onder de strijders, die nog eens Ostrolenka medemaakten. Ditmaal was hij, al evenzeer als in 1831, gelukkig; hij ontkwam, vluchtte naar Parijs, en eindigde daar zijn leven van bal ling, de weinige Poolsche aarde, die hij op zijn vlucht had medegenomen, in de doode hand geklemd! (Naar het Deensch van Hans Selström). Mevrouw Geurstam was een goede vrouw, maar had haar principes. Ze was bijvoorbeeld van meening, dat haar man, al was hij de bezitter van de rijkdommen, waarvan zij pro fiteerde, geen oordeel had, en eigenlijk in het leven een passieve rol speelde. Ze was niet trotsch, doch zij had ma nieren. Ze had zich gewrongen in het keurslijf van deftig heid en dat keurslijf, sinds jaar en dag aangelegd, moest haar koud doen schijnen tegenover al de menschelijke ge voeligheden, Ze raakte niet uit de plooi, leek ontdaan van elke aandoening, week niet af van den reeds afgebakenden weg, en eenmaal vastgestelde meeningen. Misschien zou zij liever anders zijn geweest, doch dat kon nu niet meer, nu ze de rol van deftige voorname dame had volgehouden, jaren lang. Ze leefde naar de klok, dat naar haar meening iets voornaams gaf, iets deftigs aan het gezin. Precies om twaalf uur, als de klok van den nabijen toren, met metalen klank den middag aankondigde, zette zij zich aan tafel, en haar man zorgde dan wel, dat hij zich thuis bevond. In den ochtend maakte hij. daartoe had hij verlof bekomen van zijn dierbare echtgenoote, een wandeling, dronk zijn kop koffie in een café op het groote plein, vanwaar de trams van verschillende lijnen vertrokken, en daar de wagenbe stuurders hem kenden, en nog wel eens een fooi van hem kregen, belden ze, één minuut voor ze vertrokken, heel hard, om hem te waarschuwen de tram te nemen, anders kwam hij te laat aan de lunch. Zouden die menschen uit het volk gemerkt hebben, dat hij onder de pantoffel zat Deftig werd geluncht, zooals het behoorde in een deftig gezin, en om één uur, als de maaltijd werd geëindigd, dan werd last gegeven om de stilte in het huis te bewaren. Mevrouw ging slapen, boven in de slaapkamer, terwijl haar man een fauteuil in den salon werd aangewezen, om daar zijn middagdutje te doen. Das was de stilte in huis, de leveranciers mochten niet bellen, en het huis van meneer Geurstam scheen uitge storven. Maar meneer bleef niet in huis hij ging zijn wan deling doen en met oude vrienden een kaartje leggen, tot half vier, waarop hij haastig naar huis terug keerde, om net zich uit te rekken, als mevrouw, prompt vier uur, de kamer binnentrad. En steriotyp zeide hij dan: Wat heb ik lekker geslapen. Men zou kunnen vragen had mevrouw hem nooit ge snapt, als hij het huis was ontvlucht in plaats te slapen. Dat was nog nooit gebeurd om de eenvoudige redenen, dat mevrouw niet kon aannemen, dat meneer haar bevelen niet zou opvolgen, ze was bovendien te veel aan vormen ge hecht, om de meiden te laten zien, dat ze haar man niet vertrouwde. De meiden waren overigens op de hand van meneer, die ze wel een sukkel vonden, en iedere vrouw vindt er wel een genoegen in, de plannen van een andere vrouw, ten opzichte van een man te dwarsboomen. Iedere vrouw heeft een weinig medelijden met den man, die door zijn vrouw wordt gekoeioneerd. Na vier uur had meneer Geurstam huisarrest, want hij had den namiddag en den avond aan mevrouw te wijden. Een man, zoo vond mevrouw, was niet getrouwd, om met vrienden te boemelen of er kegelavondjes op na te houden. Het keurslijf, waarin zij zich had gedrongen dwong haar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 16