ONS ZEELAND HET OUDE MODEL De majoorcommandant was, zonder kousen aan, in zijn onderbroek, met den degen in de hand naar buiten gegaan; hij commandeerde vuur op de beide stoutmoedige vluchte lingen. Maar juist het groot aantal der aanvallers bracht de vluchtelingen in het voordeel; de Pontgibaud maakte gebruik van den ijver, dien een ieder aan den dag legde om hem te grijpen. Terwijl zijn makker een paar der gardesoldaten verwondde, wist hij door te breken, en bevond zich al spoe dig in de nauwe straten, die den burcht omringden. Achter hem klonk het geroep, dat men hem moest vast houden, maar aan de ramen verschenen steeds lachende en goedkeurende gezichten van mannen, vrouwen en kinde ren, die den vluchteling toejuichten en zegen op zijn tocht toewenschten, Eindelijk, toen hij reeds aan het einde van de nauwe straat scheen, traden hem vier soldaten in den weg. Zij wezen hem erop, dat hij een prachtige ontsnapping gepoogd had; dat dit ongetwijfeld tot zijn voordeel zou strekken; dat hij niemand gedood noch gewond had, en dat hij niets behoefde te vreezen, indien hij werd teruggebracht. Maar de Pontgibaud, met het resoluut uiterlijk van iemand die zijn vrijheid wil terughebben, wees hen op het pistool, dat hij had: ,,twee schoten zitten er op, zoo verklaarde hij, „twee uwer kan ik doodschieten, weest zeker, dat ik het doen zal." De soldaten lachten, traden terug, wenschten hem goede reis en lieten hem den weg vrij. Maar de Pontgibaud was nog geenszins waar hij zijn moest. Hij was ontvlucht in een zonderling costuum; had geen eens een jas aan en geen hoed op. De pantalon was hem gescheurd bij de gevaarlijke klimpartij, die hij had ondernomen; bij het mêlée had men aan hem gerukt en getrokken, zoodat er van zijne kleeren niet veel was over gebleven. Op deze wijze kon hij niet verder gaan. Hij legde zich ter neer in een boschje, dat hij had bereikt, en dat hem tevens uitzicht verschafte over de naaste omgeving. Hij had geen directen overval te vreezen; hij kon zich althans voor- loopig als vrij beschouwen. Daar zag hij een landhuis met een goed onderhouden tuin, en een burgerman, die zich in de ochtendzon vermeide in de schoonheden van dezen tuin. Hij zeide niets, maar naderde hem, het pistool in de hand tot op tien passen afstand. De goede man schrok; de Pont gibaud stelde hem gerust, maar bracht hem tevens op de hoogte van zijn toestand. Hij vroeg niets anders dan een veilig onderdak voor enkele uren; wat kleeren en wat eten, en zoo mogelijk een paard. De man hielp hem zooveel hij kon; hij was met den jongen edelman begaan; ook hij had zijn vrijheid lief, en gunde die aan een ander. Hij smokkelde hem het huis binnen, zonder dat een van zijne huisgenooten er iets van bemerkte; hij bezorgde hem paard en wapens, en wenschte hem in het donker van den avond een goede reis. De Pontgibaud begaf zich op weg, op weg naar zijn vader. Daar wilde hij zich vrijpleiten van alles, wat hem ten laste was gelegd; het complot ontzenuwen, dat zijn familie tegen hem gesmeed had. Maar hij bedacht zich, dat zijn vader oud was, en dat de schrik van een plotselinge verschijning hem onherstelbaar nadeel kon brengen. Derhalve begaf hij zich eerst naar een vriend van zijn vader, die op een twee mijlen afstand woonde. Niemand in Auvergne wist nog van zijne ontsnapping; het was een tijd zonder telegraaf, zon der telefoon; het was een tijd, waarin de rust door niets gestoord werd. Groote ontsteltenis dus, toen de Pontgibaud zich bij den vriend zijns vaders aandiende. Men kwam van alle kanten toeloopen, maar de stoutmoedige jongeman werd gehuldigd en omarmd; het verleden scheen voor een groot deel te zijn verdwenen. Niets dan hartelijkheid viel hem ten deel. Slechts zijn vader wilde hem niet zién. Want de jongeman stond nog altijd onder de macht van den lettre de cachet en kwam men zijn verblijf op het spoor, dan kon de marechaussee des konings elk oogenblik komen om hem opnieuw in arrest te nemen. Zoo iets wilde de vader niet op zijn kasteel. Geen nood intusschen. Men leefde in de jaren van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Amerika bevocht zijn vrijheid tegen datzelfde Engeland, dat destijds nergens meer werd gehaat dan in Frankrijk, hetwelk het zijn onverdeelde macht wilde ontnemen. Lafayette was afkomstig uit Auvergne; zijn plan om een legercorps te verzamelen, was op het kasteel van de Pontgibaud reeds bekend. De jonge edelman voelde de gelegenheid voor zich liggen; hij meldde zich aan; behoorde onder degenen, die streden aan de zijde van Lafayette en Rochambeau, en hij kwam met roem be dekt vandaar terug. De Ridder de Pontgibaud is de latere graaf de Moré, die gedurende het keizerrijk meer dan één belangrijke functie vervulde! (Naar het Fransch) van José Scipion. Het was een heele klim naar het atelier van den schilder Robert Borac, maar het loonde de moeite. Mijn oude vriend woonde zes hoog bij de „Sacré Coeur" en een der groote ramen van zijn atelier bood het altijd bekorende panorama van Parijs, waarvan het rumoer tot hier doordrong. Terwijl Montmartre bezig is te veranderen, terwijl de „Butte Sacre" niet meer is, wat ze vroeger was, omdat de trek van de kunstenaars en van hen, die zich verbeelden het te zijn, naar Montparnasse is, had Robert Borac nooit afstand willen doen van zijn oud atelier, waarin hij was begonnen en waar hij tot roem was gekomen. Toen ik, na zes trappen te hebben beklommen en bescheiden aan de deur van zijn werkplaats te hebben geklopt, naar adem snakte, want het was een heele klim, maakte hij spoedig open en zag, hoe ik pogingen deed, om mijn gejaagde ademhaling te beheerschen. Ja kerel, zeide hij, terwijl hij mij naar binnen trok, wij zijn niet jong meer en de jaren gaan ons ong|eimerkt voorbij. En zich keerende tot een oud vrouwtje, dat ik nog niet had opgemerkt, vroeg hij Is het niet waar, moeder Madon, daar weten we ook van mee te spreken, Zoo is het, meneer Borac. Hier heb je moeder Madon, een goede oude kennis van me, en dat is een meneer, die ook tot de oude kennissen behoort. En moeder Madon, nu moesten we voor vandaag maar eindigen. Zooals u wilt, meneer Borac, zooals u wilt. Poseeren is vermoeiend, als men het in langen tijd niet gedaan heeft. Dat ging vroeger beter, nietwaar, meneer. Och ja, moeder Madon, de veerkracht gaat er bij iedereen uit, als men over de vijftig geraakt. Ik ben nog geen vijftig, meneer Borac. Ik ben nog een jong schepsel bij u vergeleken, zeide ze met het air van een vrouw, die haar natuurlijke coquetterie heeft behouden. Ze nam afscheid met de luidruchtigheid van een, die nog jong wil schijnen. Borac keek haar na, schudde het hoofd en zeide slechts „Arme vrouw". Waarde vriend, zeide ik, je maakt me nieuwsgierig met je sentimentaliteit. Hij antwoordde eerst niet en vroeg toen plotseling Zeg, herinner jij je nog dat schilderijtje, dat ik vijf en dertig jaar geleden exposeerde, in den salon der Fransche artisten.„la Midinette heette het. Ik kreeg er een gouden medaille voor het was wat brutaal, ondeugend, ik moet toegeven met alle kleuren en fleuren van Parijs, dat, helaas, verdwijnt. Ik kan niet ontkennen, dat het werk een deel van zijn succes te danken heeft aan de aardige meid, die hiervoor had geposeerd. Het was een snoes. Een kind uit de volksbuurt van Belleville, prachtig van vorm en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 14