KLEEDING
JONGENS
H. RABBERS C°.
Jongens Ulsters
Jongens Jekkers
Jongens Regenjassen
IVEBHALEN-VOODb
DE jeugd:
ONS ZEELAND
Bij ons vindt U nog eens
zeer geschikt voor Uw
ze is SOLIED - STERK - NIET DUUR
5.50 - 7.— - 8.50 - 10.—
12.- 13.50 - 15.
4.25 - 5.75 - 7.— - 8.50
10.50 - 12— - 14.—
9.50 - 12.— - 14.— - 16.50
VLISSINGEN MIDDELBURG
20
De menschen uit het dorp, die als doodgravers fungeerden,
met ouderwetsche hooge hoeden, die aan hun heele figuur
een komisch cachet gaven. De vader dacht aan zijn zoon,
die zeker deze lieden zou hebben uitgebeeld als zoovele car-
ricaturen, want de jongen had zin voor het komische en ko
misch waren deze lieden, die niets plechtigs aan deze plech
tigheid gaven, die met hun botte gezichten, niet de waardig
heid, de stemming van het oogenblik verhoogden. Hij had ze
wel willen wegslaan, die kerels, die koud en ongevoelig de
kist opnamen en brachten naar het graf.
De klokken hielden* plotseling op, nu hij stond aan het
versch gedolven graf. Een stilte was eensklaps neergedaald,
omhulde allen, ook den vader, die zag, hoe langzaam, nu
de dragers het touw lieten vieren, de kist in den kuil zakte.
Waarom zwegen nu de klokken, vroeg hij zich af. Hadden
ze nem nu, nu hij stond bij het graf van zijn zoon, niets meer
te zeggen
Hij keek op naar den kerktoren, vanwaar hij de klokken
kon zien. Ze zwegen, alsof ook bij hen plotseling het leven
was uitgebluscht, alsof hun mond voor goed was gesloten,
zooals bij zijn zoon.
Of waren de klokken als menschen, die zwijgen in de
meest bittere uren van het menschelijke leven, die zwijgen,
omdat zij zichzelf niet willen hooren als de machtige hfend
van den dood wordt gevoeld
De vader keek op en zag het Christusbeeld, het lijdende
hoofd, waarin de doornen kroon was gedrukt, op een der
1 chouders rustende, een groote bloedvlek, kwam scherp uit
tegen het wasbleeke gelaat,
De vader boog de knie en vroeg niets meer.
Wij zijn steeds getrouw aan onze plichten, die met onzen
smaak overeenstemmen.
KWAKZALVERS.
Op zekeren dag trad een als heer gekleed persoon de
herberg van ons dorp binnen. Hij bestelde een kop warme
koffie en een paar broodjes met kaas. Het was winter en
de heer liet zich de koffie goed smaken, hij bestelde aan
stonds een tweede kop. Spoedig werd hem dit gebracht en
hij begon met smaak te eten. Eensklaps echter schoof hij
het bordje met brood ver van zich, hield een zakdoek tegen'
den wang en riep dat hij plotseling een hevigen aanval van
kiespijn kreeg. Hij stampte met de voeten, stond op, ging
weer zitten, kortom het was hem aan te zien, dat hij moeite
had het niet uit te brullen van pijn.
Terwijl hij zoo'n kiespijn had, trad er een reizend koop
man binnen, zooals wij die op ons dorp zoo dikwijls zagen,
en die hun waar of in een groote koffer droegen of met een
wagen van de stad kwamen. Hij vroeg een potje bier, en
toen hij den kiespijnlijder zag, vroeg hij al gauw wat hem
scheelde.
„Ontzettende kiespijn", was het antwoord. „Anders
niet, dan heb ik wel een goed middeltje voor u, dat dadelijk
helpt en de ergste pijn onmiddellijk doet bedaren. Hij
maakte zijn koffer los, haalde er een klein doosje uit, open
de het en sprak: „Hier mijnheer, bevochtig maar eens even
den top van uw vinger, steek hem even in dit poeder en raak
er dan uw kies eens mede aan."
De vreemde heer deed het, eerst was het net of de pijn
heviger werd, maar onmiddellijk daarna riep hij uit: „Maar
lieve deugd, dat is een toovermiddel, de pijn is totaal over.
Zeg, koopman, hoe duur is dat goedje?"
„Zestig cent per doosje, mijnheer."
„Geef mij dan terstond vijf doosjes!"
De koopman voldeed aan dat verzoek, en nadat den her
bergier betaald was, vertrok de vreemde heer.
De herbergier en zijn gasten hadden vol verbazing het
schouwspel gadegeslagen en toen de vreemdeling vertrokken
was, kwamen de tongen los. Ze waren een en al bewonde
ring voor dat prachtige geneesmiddel, vroegen hoe duur het
was, en binnen een half uur had de koopman toch zeker wel
veertig doosjes verkocht.
Toen vertrok de koopman.
Wie nu in het vervolg kiespijn kreeg, haalde het doosje
met poeder maar voor den dag, en deed zooals de koopman
had gezegd. Maar zonderling, het hielp niemand een
zier.
Het bleek namelijk spoedig, dat men te doen had met
grove kwakzalverij. Het poeder bleek niets anders te zijn
dan waardeloos krijt, dat fijn gemalen was, en de twee
vreemdelingen bleken te zijn een kwakzalver met zijn
helper.
Natuurlijk gingen velen naar den veldwachter of naar den
burgemeester, maar, zooals je wel begrijpen zult, wachtten
daar de boosdoeners niet op, maar waren allang vertrokken
om elders weer te pogen de onnoozele dorpelingen te be
driegen.
LINNEN STEMPELBANDEN.
Verkrijgbaar bij de Fa. Gebrs. Ritter, Nieuwe Molstraat 26
te Den Haag en bij de Administratie van dit blad
Fraaie linnen stempelbanden voor den 3den Jaargang van
ons blad a f 1.85.
Linnen stempelbandjes voor den roman „Het Procrustus-Bed"
a 10.75.
Franco toezending na ontvangst van postwissel.