VICTORIA-WATER
WILLEM BEUKELSZ. VAN BIERVLIET.
ONS ZEELAND
5
opzet al meer en meer naar voren. Reeds in 1926 werd van
de zijde der „Zeeland", hierin gesteund door sommige andere
coöperatieve fabrieken, regeeringssubsidie gevraagd. Ter
loops zij opgemerkt, dat wel méér coöp. suikerfabrieken te
groot en met te veel geleend geld zijn opgezet, doch de
langer bestaande fabrieken hebben, mede door de hooge sui
kerprijzen gedurende den oorlog, zich aan die fout „ont
worsteld".
X
Op het veer BreskensVlissingen zal, zoo hebben Ged.
Staten medegedeeld, binnenkort een tweede motor-veerboot
in dienst worden gesteld. De eerste, waarover destijds zooveel
te doen is geweest, en die volgens sommigen heel wat finan-
cieele stroppen en zelfs menschenlevens zou kosten, schijnt
dus dermate te zijn bevallen, dat Ged. Staten tot den bouw
van een ongeveer gelijk type (in beginsel althans) besloten.
Natuurlijk zal de tweede boot niet 'n getrouwe copie van de
„Koningin Wilhelmina" worden. De eerste toch was een proef,
tijdens het varen ermede heeft men ervaringen opgedaan en
deze ervaringen zullen de tweede boot ten goede komen.
Dat is verheugend.
Uit Zeeuwsch-Vlaanderen komen al verlangens in verband
met de tweede ferry-boot. Verschillende landbouw-organisa-
ties hebben n.l. verzocht op de boot rails te doen leggen, zoo
dat eventueel ook spoorwagens zullen kunnen worden over
gezet.
Indien mogelijk, zal men met dit verzoek rekening dienen
te houden, omdat het voor den landbouw in Zeeuwsch-Vlaan
deren van beteekenis kan zijn.
Binnen afzienbaren tijd zullen onze Zeeuwsche-verkeers
middelen weer 'n belangrijke uitbreiding hebben ondergaan.
DOOR
JAN VERMEER.
Op de lagere school leerden wij zijn naam, en het feit,
dat hem een plaats waardig keurde in ons jaartallenboek,
waar hij ons, destijds nog van allen historischen zin ge
speend, even belangrijk en even mvthisch voorkwam als
Lourens Jansz. Coster, de Geuzen die Den Briel innamen,
en Piet Hein, die de Zilvervloot veroverde. Dat er om zijn
historisch bestaan en de hem toegeschreven uitvinding van
het haringkaken, de geheele negentiende eeuw door onder
de geleerden strijd was geleverd, werd door ons zelfs niet
vermoed.
En toch, zoo goed als er een Coster-vraagstuk is, zoo goed
is er een Beukelsz.-vraagstuk. Het is nu eenmaal het lot
van groote mannen, vooral wanneer hun leven in een ver
verleden ligt, dat men zelfs aan hun bestaan twijfelt. Zoo
Shakespeare, zoo Coster, zoo ook Willem Beukelsz. van
Biervliet.
De oude geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventien
de eeuw, Marcus van Vaernewijck, Sanderus, Grammaye,
Guicciardin, Smallegange, hebben nimmer geaarzeld, Beu
kelsz. de eer der uitvinding van het haringkaken toe te
kennen. Cats sluit zich bij hen aan. Wanneer de populaire
Zeeuwsche volksdichter in zijn „Twee en tachtigjarig leven"
komt te spreken over zijn bedijkingen in
een kleyn gehugt dat Biervliet is geheten,
Hier voortyds hoog beroemt, maar nu bijna vergeten,
herdenkt hij in de volgende bewoordingen den man, wiens
naam onafscheidelijk aan dien van zijn woonplaats ver
bonden zou blijven:
Noch heeft hier seecker man een dienstig stuck bevonden,
Dat in den ouden tijt geen vissers oyt verstonden;
Het was een nodig werck en niet voor ons alleen.
Het baet tot heden toe de werelt in 't gemeen;
De haring, die men ving en kon niet lange duren,
En scheen maer kost te zijn voor onze nageburen;
Want soo men desen visch hout weynig dagen lanck,
Soo wordt hij gansch onnut en is maer enckel stanck;
Maer Beukels heeft voor eerst den haring leeren kaecken,
Dat is van allen slijm de vis gesuyvert maecken;
En als dat was gedaen soo naem hij matig sout,
Dat alle ding bewaert en in sijn wesen houdt,
Dat stroyd' hij in een vat, en daer uyt is begonnen
Te packen desen visch in welgemaeckte tonnen;
Een stuck van groot gebruyck; want daer uyt is geschiet,
Dat oock het verste lant sijn nutten vond geniet.
Wel Beukels! wees gegroet; uw graf dat dient verheven,
Op dat uw goede naem hier na sou mogen leven:
Het is een out gebruyck, hij dient te zijn vereert,
Die een onkundig volck bequaeme dingen leert.
En evenzoo roemt ook Petrus Hondius in zijn „Moufe-
schans" den Biervlietenaar,
Die de werelt eerst van allen
Heeft den Harinck toeberevt,
En gemaeckt van goet bevallen
Van zijn kaccken afgescheyt.
en wiens lof vermeld zal worden, zoolang men netten uitzet
in net water, om haring te vangen, zoolang de haringbuizen
de wilde Noordzee bevaren.
De meeste geschiedschrijvers uit vroeger eeuwen, die
Willem Beukelsz. in hun werken hebben vermeld, hebben 't
voorgesteld, alsof hij de kunst van het inzouten van den
haring zou hebben uitgevonden. Dit nu is stellig niet het
geval geweest. Het is buiten kijf, dat men van de oudste
tijden af, waarin van zeevisscherij sprake is, de kunst heeft
gekend, de zeevisch voor spoedig bederf te vrijwaren, door
ze gezouten aan te brengen. Uit oude handschriften en
charters blijkt, dat het zouten van den haring reeds in het
begin der twaalfde eeuw bekend was; zoo definieert een
encyclopaedisch werk, geschreven vóór of omtrent 1125, den
haring als: „een kleine visch, zeer geschikt voor het inzouten
en welke op die wijze langen tijd wordt bewaard.
Wie dus zeiden, dat Beukelsz. het inzouten van den haring
uitgevonden had, dwaalden, en schreven hem een uitvinding
toe, die reeds lang vóór hem hekend was. Zoo kwam in het
begin der vorige eeuw een Fransch geleerde, Noël, er toe,
alle geloof aan Beukelsz.' verdiensten te ontzeggen, en in
zijn ijver ging hij zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de
Hollanders de plaats noch het jaar van zijn geboorte kenden.
Deze uitspraak vond weldra heftige bestrijding; niettemin is
het wel niet te loochenen, dat aangaande de plaats en het
jaar van Beukelsz' geboorte niets vaststaat. Toch behoort
Willem Beukelsz. niet in het rijk der verbeelding thuis;
latere onderzoekingen stellen ons in staat, ons een beeld
van hem en van zijn uitvinding te vormen, dat de werkelijk
heid wel zeer nabij komt.
Ten allen tijde is de vischvangst in zee een der bronnen
van bestaan voor de bewoners van Holland, Zeeland en
Vlaanderen geweest. Deze vischvangst, van oudsher bijna
uitsluitend haringvangst, kon aanvankelijk slechts van wei
nig beteekenis zijn en geen grooter uitbreiding verkrijgen,
Ruim 40 jaren
in Nederland ingevoerd