DE VOS REYNAERDE.
6
ONS ZEELAND
zoolang de kunst niet bekend was, om haring op den duur
tegen bederf te vrijwaren. De uitvinding van deze kunst nu,
het haringkaken, is voor een van onze voornaamste bedrijfs
takken van onschatbaar belang geweest, een belang, dat,
voor Nederland, met dat der spinmachine voor de Britsche
nijverheid kan vergeleken worden.
De uitvinding van het haringkaken deze bewerking be
staat in hoofdzaak daarin, dat terstond na het ophalen der
netten een deel der inwendige organen van den haring wor
den verwijderd, waarna deze op een bijzondere wijze in
lagen met zout in tonnen wordt gepakt is steeds aan
Willem Beukelsz. toegeschreven. Sommige berichten noe
men hem eenvoudig een visscher, andere een stuurman, en
als het jaar van zijn dood wordt beurtelings 1347, 1349 of
1397 genoemd; alleen wat de naam van zijn woonplaats,
Biervliet, betreft, stemmen alle geschiedschrijvers overeen.
In het begin der veertiende eeuw werd de haringvisscherij
door de Hollanders en de Zeeuwen op groote schaal uitge
oefend, met groote netten en groote schepen; het bedrijf
vertoont in dien tijd een ongekenden bloei, die wel moeilijk
anders kan zijn dan het gevolg van de uitvinding van het
haringkaken. Deze moet dus uit het allereerste begin der
veertiende eeuw dagteekenen.
In een acte van September 1308 schenkt Elisabeth Boe-
kels, moeder van Willem Boekels en van diens zuster
Adelise, een rente van 10 ponden Vlaamsch 60.
voor de door haar ter eere der Heilige Maagd gestichte
kapel in de Lieve Vrouwekerk te Biervliet. In 1312 stellen
Willem en zijn zuster Johan van Kerkhoven aan als kapel
laan der kapel, door wijlen hun moeder gesticht, terwijl in
hetzelfde jaar Willem Beukelsz., lid van de stedelijke regee
ring van Biervliet, en zijn zuster, jonkvrouwe Adelise, af
stand doen van het recht van collatie dier kapel. Er is geen
enkel bezwaar tegen, in dezen Willem Beukelsz. den uitvin
der van het haringkaken te zien. Een eenvoudig visscher of
een stuurman was hij dus niet, wel een edelman, althans een
aanzienlijk lid der regeering van Biervliet, die de noodige
kapitalen kan hebben gehad, vereischt tot de uitbreiding
van den haringhandel. Waar de oude privilegiën van Bier
vliet alleen inboorlingen als regeeringsleden toelieten, moet
Beukelsz. te Biervliet geboren zijn, en waar hij in 1312 bur
gemeester of schepen der stad was, komt van de drie boven
genoemde jaartallen alleen 1347 als het jaar van zijn dood
in aanmerking.
De woonplaats van Beukelsz. is echter niet hetzelfde
Biervliet geweest, dat nog heden bestaat, maar een oudere,
grootere stad, ten zuidoosten van de tegenwoordige plaats
gelegen, die in de zestiende eeuw door de zee werd ver
zwolgen. Hoogstwaarschijnlijk is Beukelsz. in de Lieve
Vrouwekerk van dit Oud-Biervliet begraven. Petrus Hon-
dius zag in het begin der zeventiende eeuw nog een kleine,
gebroken zerk, die eenmaal Beukelsz' graf zou hebben ge
dekt, en toen Lambrechtsen van Ritthem, voorzitter van
het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, in 1807
Biervliet bezocht, werd hem een heuvel buiten de nieuwe
stad, op het kerkhof van de oude, als het graf van Beukelsz.
aangewezen.
Het nieuwe Biervliet, dat op het torentje van zijn stad
huis een haring als windwijzer heeft, houdt de herinnering
aan Willem Beuckelsz, levend door een gebrandschilderd
venster in de Nederd. Hervormde kerk, dat de afbeelding
van den uitvinder van het haringkaken vertoont. In ouder-
wetsche visschersdracht gekleed, een over de schouders
neerhangende kap op het hoofd, het bovenlijf gehuld in een
baaitje, zooals de schippers die nu nog dragen, met halve
wijde mouwen, de voeten in klompen gestoken, zit hij op een
omgekeerde vischmand. Zijn linkerhand omklemt een haring,
de rechterhand is met een kaakmesje gewapend. Naast zijn
hoofd is een dergelijk mesje afgebeeld, benevens een ge-
kroonden haring, met een merk van haringbuizen er tusschen.
Een vischmand, een vaatje, waarop eenige haringen liggen,
vischt'.iig en een zee met enkele visschersvaartuigen als ach
tergrond voltooien het geheel, dat tusschen 1658 en 1662
op last van den magistraat van Biervliet door den Middel-
burgschen glasschilder, Cornells van Barlaar, werd
vervaardigd. Aan deze voorstelling, die als opschrift
draagt: Willem Beuckel sterf Anno 1397, zal men
wel geen historische waarde mogen hechten. In 1876
werden de glazen op kosten van het rijk, de pro
vincie en de gemeente gerestaureerd. Prins Willem V nam
de schildering in 1785 in oogenschouw, zijn achterkleinzoon
Willem III in 1862. Minder zeker is, dat Karei V op den
30en Augustus 1556 met zijn beide zusters Eleonora van
Frankrijk en Maria van Hongarije Beukelsz.' graf bezocht
heeft en er voor de zaligheid van zijn ziel heeft gebeden.
Sommige geschiedschrijvers laten er den keizer zelfs met
smaak een pekelharing opeten, ter herinnering aan Beukelsz.'
uitvinding! Wel was Karei V den 7den September 1556 op
den Souburg, maar van een bezoek aan Biervliet is in de
overigens zeer nauwkeurige berichten van zijn reizen geen
spoor te vinden.
Vermelden we tenslotte nog, dat de geleerde, maar wel
eens fantastische Bilderdijk het woord pekel van den naar
Beukei afleidde, terwijl volgens hem ook het woord bokking
eigenlijk bokeling of beukeling zou zijn, en dus mede naar
den Biervlietenaar genoemd zou zijn!
De heer S. W. Weisfeit, te Enschedé, schrijft ons:
In het nummer van 5 October j.l. van Ons Zeeland geeft
Jan Vermeer eenige bijzonderheden over het bekende mid-
deleeuwsche dierepos ,,Van den Vos Reynaerde". Mag ik
mij de vrijheid veroorloven daaraan enkele gegevens toe
te voegen.
De Aardenburgsche haven lag ten Westen dier stad, en
kwam door de beide vesten in den „stadts Watergank" (zie
G. A. Vorsterman van Oyen „De Beraming van Aardenburg
in 1672" blz. 207).
Deze watergang, die bevaarbaar was, liep onder de West
straat, ook wel Langestraat genoemd, door en vormde daar
de St. Jans- of Hoogebrug. Het gewelf bestaat nog maar de
watergang is daar gedempt. Even ten zuiden van deze brug
was destijds een plein ,,de kraanplaatsDit toenmalige
plein, thans tuingrond, heet nog heden ten dage in den volks
mond Malperdu. Eene schuur of een gebouwtje van dien
naam heb ik daar nimmer gezien, hoewel ik toch mijne
geheele jeugd in die omgeving heb doorgebracht.
Met Hulsterloo ,,int oesthende van Vlaendren" kan, zoo
als in het bovenaangehaalde artikel wordt aangegeven, be
doeld zijn een bosch in de nabijheid van Hulst. Aan Hulster
loo, eene kapel te Sint Catheline bij Damme, zal wel niet
gedacht kunnen worden, aangezien dit eene bewoonde plaats
was. Een derde Hulsterloo, een hof, of kasteel ongeveer een
half uur ten zuiden van Aardenburg, wordt door G. P. Roos
genoemd in zijn Geschied- en Aardrijkskundig woordenboek
van Zeeuwsch-Vlaanderen's Westelijke deel.
Het dorp Elmare was volgens J. Ab Utrecht Dresselhuis
in ,,Het Distrikt Sluis in Vlaanderen" blz. 23 gelegen ter
plaatse, waar men thans het gehucht Steenoven aantreft.
Het ontleende zijn naam aan de priory Elmare. Gesticht
door Nothold, monnik der abdij St. Pieter op den berg Blan-
dijn in 1144, was zij aanzienlijk uitgebreid en nog in 1342
door den abt Johan met eene mooie kerk versierd. De gron
den waren aan de abdij reeds geschonken den 8 Juli 939
door den Vlaamschen graaf Aarnout I (zie Kluit, Historia
critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae, torn. II, blz. 20.
Het charter wordt in originali bewaard te Gent. Den 12
November 1377 aldus vermeldt Balduinus Hunnius in „Het
Staatische Vlaanderen of de Zeeuwsche Binse" (blz. 7), ten
tijde van graaf Lodewijk van Male, braken bij een hevigen
storm de dijken aan de Wielingen door en verdronken de
volgende parochieën: De Piet, de stad Biervliet, Willemme