DE LES
16
ONS ZEELAND
(Naar het Fransch van José Scipion.)
Nadruk Verboden.
De minister van politie, Fouché, stond van zijn stoel,
waarop hij was gezeten op, toen zijn kamerdienaar, mar
kiezin de Choislin aankondigde. En terwijl hij opstond, kon
de minister een minachtend glimlachje niet onderdrukken.
Hij stond nu op het toppunt van zijn macht en Napoleon,
zijn meester liet hem nu, in veel de vrije hand. En van die
vrijheid maakte deze gewezen revolutionair, die ook als
afgevaardigde van de Nationale conventie had gestemd voor
den dood van Lodewijk, den zestiende, een gretig gebruik.
Niet alleen degenen, die Napoleon in den weg stonden,
zette hij den voet dwars, doch ook die den politieminister
ongevallig waren, voelden de hand van dezen geweten-
looze, van wien later Lamartine zou zeggen, dat aan zijn
verstand en zijn behendigheid niets ontbr&k, doch aan zijn
deugden alles.
En behendig was hij. Hij wist eigenlijk niet goed, wat de
kwellingen van het geweten waren. Sinds het departement
van Loire Inferieur hem, in 1792 naar de Nationale con
ventie had gezonden, toen hij dus de eerste schrede had
gezet op den politieken ladder, was hij er alleen op bedacht
zijn eerzucht te bevredigen. Hij hield er geen principes op
na. Principes waren voor hem slechts tijdelijke middelen
om er te komen. Hij werd revolutionair, om mee te kunnen
gaan met den heerschenden stroom, wie hem wel zou voeren
naar waar hij wezen wilde. Hij stemde voor den dood van
den koning, zooals hij zou stemmen voor den dood van
Robespierre, nadat hij als revolutionair bloedig had huis
gehouden te Lyon. Wreed en gewetenloos gold voor hem
geen menschenleven als hij zijn doel maar bereikte. Terwijl
hij nog in dienst was van het Directoire, hielp hij Napoleon
bij den staatsgreep, omdat hij in den Corsicaan den komen
den man zag, wiens bescherming hij noodig kon hebben
En hij verwierf den gunst van den toekomstigen keizer en
om diens gunst te behouden vond hij overal samenzweringen
tegen Bonaparte, tegen de veiligheid van den staat, niet
alleen van de zijde van de vroegere revolutionairen, doch
ook van degenen, die de Bourbons op den troon van Frank
rijk wenschten en in die Napoleon een overweldiger zagen.
Deze burgerlijke jongen, die naar de hoogste macht streefde
had in wezen nog den ouden haat in zich tegen den adel.
Hij zag diep in zijn gemoed nog tegen de menschen van
adellijke geboorte op. En dat vergaf hij hun eigenlijk nooit.
Hij voelde hoe zij in beschaving, in manieren ver boven hem
stonden. Hij was wel is waar minister, doch met zijn ambt
was nog niet gekomen de verandering van zijn wezen, hij
bleef de burgerjongen, die zich er bovenop had gewerkt,
maar geen respect afdwong. Niet aan zijn vroegere kornui
ten, niet aan de vroegere emigrees, die weër terug waren
gekeerd, niet aan den nieuwbakken adel, die aan 't opkomen
was. Hij was machfig, hij kon veel doen en dat liet hij altijd
voelen aan degenen, die van adel waren en van adel waren
gebleven, nadat de revolutie haar verschrikkingen had ver
loren.
En nu had mevrouw de Choislin om een audiëntie ver
zocht, welke door hem was toegestaan. Hij wist waarvoor ze
kwam, hij had bij zich zelf reeds overlegd, dat hij haar ver
zoek zou weigeren. Hij had die audiëntie kunnen weigeren,
waai door hij mevrouw de Choislin te gelijk te kennen had
gegeven, dat hij haar verzoek niet inwilligde. Doch dat wilde
hij niet. In het verlangen die adellijke vrouw te kunnen ver
nederen, had hij de audiëntie toegestaan en nu zou ze bij
hem komen, hem smeeken, natuurlijk. Een adellijke dame
als smeekelinge voor hem, dat was een kolfje naar zijn hand.
Daar genoot hij bij voorbaat van
Laat mevrouw de Choislin wachten, zeide hij tot den
kamerbewaarder, die moet maar geduld leeren oefenen.
Markiezin de Choislin wachtte een kwartier, een uur en
nog altijd liet Fouché haar antichambreeren. Mevrouw de
Choislin bleef wachten, zonder haar ongeduld te toonen
tegenover den kamerbewaarder, die nu en dan eens kwam
kijken. Dat was de trots van de adellijke dame, die al zoo
veel vernedering had moeten verdragen, waarbij het wach
ten, totdat het den plebejer Fouché zou behagen haar te
ontvangen, een kleinigheid was
Doch eindelijk klonk de schel in het kabinet van den
minister en mevrouw de Choislin bevond zich tegenover
Fouché, die met zijn arm steunde op den marmeren schoor
steenmantel. Hij keek naar de pendule en zeide ietwat
sarcastisch:
U heeft misschien wat lang moeten wachten, mevrouw,
doch dringende zaken noopten me
Ik begrijp, burger-minister, staatsbelangen moeten
wijken voor particuliere belangen als het mijne.
Hij keek haar oplettend aan om te zien of hij niet een
trek van boosheid op haar fijn gelaat kon ontdekken. Hij
bleef staan en bood haar geen stoel aan
Ja juist, het is een uitsluitend particulier belang, dat
U hier heen voert ik weet het ik ken het doel van
Uw komst, U heeft mij geschreven, doch ik moet U zeggen,
dat ik Uw verzoek, de verbanning van mevrouw d'Avary
op te heffen, niet kan inwilligen
Zoudt U mij kunnen zeggen wat mijn zuster heeft mis
dreven
Het is geen gewoonte, dat de regeering haar motieven
voor haar beslissingen aan particuliere personen meedeelt.
Ze heeft haar motieven, laat U dat voldoende zijn
Ik mag ze dus niet weten Zijn ze zoo ernstig, dat
de belangen van den staat of de regeering er door worden
geschaad als ik ze ken
Fouché keek haar opnieuw doordringend aan, doch hij
bood haar geen stoel aan
Ik wil mijn welwillendheid tegenover U zoo ver drij
ven, mevrouw, door U de redenen te zeggen, welke ons
noopten Uw zuster te verbannen
Ik ben nieuwsgierig, burger-minister en ik zou U dank
baar zijn
Uw zuster is een vijandin van de regeering
Dat is geen vergrijp, dat met verbanning moet worden
gestraft, hoeveel lieden zouden dan niet moeten worden
verbannen, die liever vandaag dan morgen Uw regeering
zouden verjagen
Uw zuster is niet alleen een vijandin, ze is brutaal en
voert strijd tegen ons
Mevrouw de Choislin lachte luid op.
Ze is brutaal, zegt U, burger-minister, ze is zoo weinig
brutaal, dat zij nog niet den moed zou hebben U te zeggen:
„burger-minister, waarom biedt U mij geen stoel aan?"
Fouché voelde den slag hem toegebracht, dat was een les,
die een vrouw, die wist, zooals het behoorde, hem gaf
Zij weet wel, zoo dacht hij, dat ik met opzet, om haar te
vernederen, haar geen stoel aanbied, maar ze doet het voor
komen, dat ik geen manieren ken, nog niet weet, dat men
een vrouw een stoel aan moet bieden, ook al komt ze als
smeekelinge
Hij voelde zich vernederd, en dat gevoel bracht hem er
toe zijn macht te toonen tegenover markiezin de Choislin,
alsof hij in staat was ook besluiten van de regeering te ver
anderen. Geslepen als hij was, wist hij zich snel te herstel-