PUROL M fj^^S^Mtuktu ONS ZEELAND II. 9 Veertig jaar voetbal. Hoe ruimer de middelen vloeiden, uit des te ruimer beurs is men de club gaan beheeren, maar des te meer is men ook afhankelijk geworden van de opbrengst der entréegelden, zoo dat vrijwel algemeen eene goede opkomst van het publiek eene levensvoorwaarde is geworden voor de vereenigingen. Geen wonder, dat deze vereenigingen groote sommen besteedden voor reclame, in de hoop, dat dit bedrag in veelvoud in de kas zou terugvloeien, doordat groote drommen kwartjesbetalende toeschouwers de wedstrijden bijwoonden. Naast de gewone competities werden extra-wedstrijden in het leven geroepen tegen buitenlandsche elftallen, welke eene bijzondere attrac tie voor den toeschouwer bleken te zijn en dan ook behoorlijk rendeerden. Alleen door het publiek zijn tol te doen betalen, kwamen sommige clubs in zulk een goeden doen, dat zij in staat zijn geweest zich op eenmaal geheel in te richten en een huishou- delijken staat te voeren, die duizenden en duizenden guldens kostte. In centra, waar meerdere vereenigingen domicilieerden, ontstond een felle concurrentiestrijd, niet uitsluitend op spor- tief-technisch gebied, maar voor het overgroote deel in de wijze, waarop zij de belangstelling van het publiek moesten boeien. Want toen Jan Publiek eenmaal zijn penningskes ging offeren, wilde hij ook waar voor zijn geld hebben. Een staan plaats op den killen grasvloer was hem met voldoende, zoodat alras banken verschenen, waarop men op gemakkelijke en aangename wijze den strijd kon volgen. Doch toen dat gemak en die aangename houding eene schaduwzijde behielden wan neer weer en wind vrij spel hadden tusschen de menschenmas- sa's, verrezen overdekte tribunes. Obligatieleeningen kwamen gemakkelijk tot stand, want de belegging in aandeelen bleek safe genoeg, nu eiken Zondag het aantal toeschouwers toenam. Maar helaas! Hoezeer men den toeschouwer ook verwende, met goede, overdekte zitplaatsen, met scoringborden, waarop de stand werd aangegeven, met terreinklokken, die voorkwa men, dat men met verkleumde vingers z'n horloge moest raad plegen, en zelfs met een restaurant, waar men tijdens de rust z'n kopje afternoon-tea kon savoureeren. hoezeer dit alles een sfeer van behagen schepte, het bleek maar al te gauw, dat de belangstelling van het publiek gelijken tred hield met de verrichtingen der thuisclub. Herhaaldelijke nederlagen temper den de liefde voor het spel als sport. Men betaalde toch voor voetbal zoo redeneerde de toeschouwer ergo hadden de clubbesturen er ook voor te zorgen, dat de prestaties in even redigheid waren met de offerande der kijkers. De clubs, die nog hoofdzakelijk zoo niet uitsluitend leefden van de contributiën harer leden en de geringe bijdragen van enkele donateurs, konden den strijd om het bestaan slechts met de grootste moeite volhouden. Vele van deze clubs, die hun oor spronkelijk karakter wilden bewaren, sneuvelden in dezen strijd en vielen ten offer aan de eischen, die niet onverdeeld-algemeen konden worden ingewilligd. De overige vereenigingen hielden zich staande en gingen rusteloos voort, hervormingen aan te brengen, die den „trek" van het publiek bezaten. Het kijkspel werd beloond, de zilverlingen kwamen rijkelijk binnen.er bleef alzoo weinig anders meer te wenschen dan verzorging van het spel, versterking van het elftal en opvoering der prestaties. Maar hoe bereikte men dit alles, wanneer jaar in jaar uit hetzelfde spelersmateriaal ter beschikking stond? De beantwoording dezer vraag bracht onwillekeurig het tweede sta dium in den grooten onderlingen strijd, het stadium, waarin clubtrouw op wankelenden grond werd gebracht en waarin het zuivere, amicale vereenigingsleven werd ondermijnd, de periode dus, waarin de spelers de liefde voor hun club verloochenden en gemakkelijk hun hart verpandden aan organisaties, waarin hun eerzucht meer bevrediging vond. Zoolang de oude garde bijeen bleef, de leden uit de eerste jaren allen nog aan de wedstrijden bleven deelnemen, behield de club haar eigen specifiek karakter en groeide zij eenvoudig mede met hare langzamerhand meer op jaren komende leden. Eindelijk echter brak de tijd aan, dat van de ouderen de een naar elders vertrok, de tweede door bezigheden verhinderd werd verder aan wedstrijden deel te nemen, een derde de liefhebberij voor voetbal voelde tanen en een vierde zoo aftakelde, dat hij niet langer bruikbaar was voor het elftal. Waren dan onder de jongere krachten niet genoeg spelers te vinden, waardig om de opengevallen plaatsen in te nemen, dan moest de club öf haar heil gaan zoeken in een kring van zwakkeren öf zij moest trach ten, de noodige krachten van buitenaf te betrekken. Het be hoeft geen nader betoog, dat laatstgenoemde methode het club karakter een algeheele wijziging deed ondergaan, omdat het vereenigingsleven niet meer werd beheerscht door vriendschaps banden. Dit betrekken van spelers uit andere clubs beperkte zich ech ter volstrekt niet tot die, welke anders ten gronde zouden moe ten gaan. Ook clubs, wie het niet ontbrak aan krachten, goed genoeg om in het eerste elftal te dienen, riepen desondanks toch de hulp in van spelers uit andere clubs, zoodra zij meen den, dat het elftal hierdoor aan kracht zou winnen. De natuur lijke begeerte om een kampioenschap te behalen of om een concurreerende vereeniging den loef af te steken, was een drijfveer tot deze ronsei-methode, maar niet de eenige. Neen, sedert men 't wedstrijdwezen zoodanig organiseerde, dat met de technische resultaten de gradueering der clubs stond of viel en afzakking naar een lagere klasse in uitzicht werd gesteld, is de drang om coüte que coüte een elftal met krachten van elders te versterken, grooter geworden. De concurrentie werd steeds scherper wegens de wanverhou ding tusschen vraag en aanbod. Eerst klasse-club te zijn bleek inderdaad een zeer groot voordeel, met alleen omdat men in de wedstrijden tegen sterke partijen eene uitstekende oefening vond en men veelbelovende spelers zoodoende tot bruikbaar materieel kon maken, maar vooral omdat het publiek de meeste interesse toonde voor de le klasse competitie. Dit bleek over duidelijk in steden, waar, onder een of meer eerste-klasse- vereenigingen, clubs van lagere orde trachtten zich een be staan te scheppen. (Wordt vervolgd). V. V. „Hulst". Wanneer dit nummer van „Ons Zeeland" onder de oogen der lezers komt, bestaat de voetbalvereeniging „Hulst" vijf jaar. Opgericht op 16 November 1924, heeft deze vereeniging zich in korten tijd weten op te werken tot een der sterkste zoo niet de sterkste derde-klassers in Zeeland. Reeds in het seizoen 1925-'26 werd zij kampioen van den toenmaligen Zeeuwsch-Vlaamschen Voetbalbond, die in den zomer van 1926 werd opgelost in den Zeeuwschen Voetbalbond. Reeds in het eerste jaar van haar verblijf in den Z. V. B. werd zij kam-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 7