rfftVEDHAt-ENlVOOCri 20 ONS ZEELAND vindt je bij hem het geluk, dat je bij mij niet hebt gevonden. Het is mij voldoende, dat jij weet, dat ik niet onbekend was met den moord op mij gepleegd. Die gedachte zal je nooit verlaten, die zult ge meedragen heel je leven door. Die ge dachte zal jou geluk ondermijnen, zal jou geen moment met rust laten. De vergelding voor wat je misdreef zal komen dóór die ééne gedachte, dat ik het wist, dat ik op de hoogte was van je afschuwelijke misdaad, die verregaande gemeen heid. Ik wil de vergelding, ik wil zelf de straf opleggen wel ke mij het beste toelijkt, In jouw ziel wil ik die eene gedachte leëg^n en die gedachte zal voldoende zijn. Ga nu heen, Jo- sepha. neen, neen, zeg nu niets. tracht je niet te veront schuldigen, poog niet te ontkennen, het zou je weinig baten. iebent onschuldig, zeg je. mooi, dan zult ge van mijn be schuldiging in de toekomst geen last hebben, dan zal de wroe- ging niet knagen, dan kunt ge rustig voor de menschen ver schijnen. met opgeheven hoofd. gelukkig de mensch, die zich mets te verwijten heeft, wiens ziel niet belast en be zwaard is door een misdrijf. adieu. Josepha ging heen, gebroken, verslagen. Vrees, dat haar toch zou aanklagen, had zij niet. Doch nu reeds voelde ze, dat de straf, welke hij op haar toepaste, grooter, geweldiger, zwaarder zou zijn, dan de straf, welke de wet haar zou opleggen. Ze trachtte zich gerust te stellen met de gedachte, dat een doode niets meer zou zeggen, haar niet meer kon aanklagen, doch het bewustzijn, dat een derde wist wat zij gedaan had, al zou de derde spoedig een doode zijn, kwelde haar en pijnigde haar. Drukte haar te meer nu hij, die zieke, die door haar hand een zieke was geworden, op haar dat voor iedereen onzichtbare kenmerk had ge drukt. Ze voelde het bij de eerste ontmoeting, welke zij nu met dien andere zou hebben, zou de gedachte aan dien mooid tusschen hen zijn. Ze begon hem nu te verafschu wen, die, in wezen, de aanleiding was geweest tot den moord. Ze begon hem te haten, omdat hij het was, die die oorzaak was, dat ze nu niet meer een moment van geluk zou hebben. Hij was het, die haar had gedreven den moord te plegen. Hij had den duivel van de misdaad in haar ge dreven. Ze voelde nu de geheele zwaarte van haar misdrijf. Nog gister had zij het gift, het langzaam, doch zeker werkende vergift haar man toegediendZe sloop zacht naar de slaapkamer, om hem vergiffenis te vragen voor al het leed over hem gebracht. Voorzichtig deed ze de deur open. En ze zag haar man dood op bed liggen. Ze slaakte een gil, een kreet van ontzetting. Ze verliet het doods vertrek, met starende oogen en vast op elkaar geklemde lippen. Ze verliet het huis en begaf zich naar het nabijgelegen politiebureau. Mijn man is gestorven, zeide ze daar, ik heb hem vermoord, vergiftigd en mijn medeplichtige is Francesco Col- lenaris Toen zonk ze onmachtig ineen. DE GESTOLEN BAARD, door M. B. Er leefde eens een heel domme man. Zóó bekend was hij om z n snuggerheid, dat men algemeen zeide, wanneer er iets verkeerds werd gedaan: „Je bent zoo dom als boer Krelis". Op zekeren dag moest hij naar de stad, om bood schappen te doen. „Als je terugkomt, breng je toch zeker wat lekkers voor me mee, hè", vroeg zijn vrouw hem, „Daar kan je op rekenen hoor! was het antwoord van den man. Eerst ging hij naar een verfhandel, want hij wilde verf koopen om het groene tafeltje uit de keuken wat op te knappen. Zijn vrouw vond dat het zoo mooi zou staan als het bovendien met witte stipjes beschilderd zou worden. Dus stapte ons boertje de eerste de beste verfwinkel binnen en vro2g een bus „groene verf met witte stippen!" Hij begreep maar niet, waarom de winkelbediende ineens zoo'n vervaarlijke hoest bui kreeg, de man zag er waarachtig rood van. En de klanten deden ook al zoo mal, ze draaiden zich nog eens om. De winkelier vulde een bus met groene verf, nam een kwastje witte verf, besprenkelde daarmede een beetje de groene, en met de waarschuwing „het vooral voorzichtig te dragen" verliet ons boertje den winkel met z'n groene verf met witte stippen. Waarom de menschen zoo'n schik hadden begreep hij echter niet. Toen ging hij naar den slager om een var kenspoot te koopen voor zijn vrouw. „Maar", zeide hij, „mijn vrouw zal niet weten hoe je die klaar moet maken. Wilt ge me dat even op een stukje papier schrijven?" De slager deed het en onze leeperd ging met zijn varkens poot en het briefje naar huis. De terugweg viel hem lang; daarom ging hij eens aan den kant van den weg zitten om eens uit te rusten. Het duurde niet lang of hij viel zelfs in slaap. De varkenspoot lag naast hem. Spoedig kwam een hond voorbij. Die maakte zich gauw meester van het lekkere kluifje en rende ermede weg. De man schrok geweldig toen hij den hond zag weghollen, maar meteen dacht hij: „Och beest, loop maar niet zoo hard, want je weet immers toch niet hoe je dien poot moet klaar maken. Ik heb het briefje nog, dus je moet toch weer bij mij terug komen. De man bleef wachten en wachten, maar de hond verscheen natuurlijk niet meer. Door het lange wachten viel boer Krelis weer in slaap. Toen kwam een barbier den weg langs, t Was een oolijke baas, die barbier, en toen hij onzen man zoo rustig zag slapen, kon hij de verleiding geen weer stand bieden, en knipte hem netjes den baard af. Het duurde niet lang of hij werd wakker. Hij schrok, want oh, wat was dat een gek gevoel. Hij wreef zich herhaaldelijk om de kin, maar natuurlijk de baard was en bleef weg. Toen holde hij als bezeten naar huis, de verf vergat hij door den grooten haast. Thuis gekomen, riep hij direct om z'n vrouw. Ze kwam gauw naar voren, want ze dacht minstens dat er brand was, zoo ging haar man te keer. „Oh, vrouw, kermde hij, ziet nu toch eens wat er gebeurd is. Ik h ikhik ik heb geen b. b. baard meer die heeft die stoute hond medegenomen oh oh ben ik ben ik no^ we^ °k vrouw zeg eens ik voel me zoo raar!" „Maar vertel me in 's hemelsnaam dan eens wat er gebeurd is! riep de vrouw, die natuurlijk geen steek begreep van wat haar man stamelde. „Oh. ik h ik ging naar de stad. en kocht een varkenspoot met witte stippen en toen. toen nam een hond mijn baard weg. maar zie je. hij moet weer terug komen want ik heb het briefje nog!" Toen haalde hij het briefje van den slager uit z'n zak, maar natuurlijk heeft z n vrouw nooit begrepen hoe de ware toedracht der zaak was. Maar nooit meer behoefde onze snuggere boer Krelis naar de stad om boodschappen te doen. LINNEN STEMPELBANDEN. Verkrijgbaar bij de Fa. Gebrs. Ritter, Nieuwe Molstraat 26 te Den Haag en bij de Administratie van dit blad Fraaie linnen stempelbanden voor den 3den Jaargang van ons blad a f 1.85. Linnen stempelbandjes voor den roman „Het Procrustus-Bed" a 10.75. Franco toezending na ontvangst van postwissel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 18