ONS ZEELAND Het boek des Levens (Een Chineesch verhaal, door Julia Stoppelman). 17 in zoo n gat te vinden is, want daar zijn we als de kippen bij. 't Viel erg tegen. De voorzitter sloeg een cent met 'n gat er in (niet door de Schelde veroorzaakt) aan den haak en ik n vierkant stuivertje. Krimp van Duimen, die op bloote beenen rondwaadde, diepte een sigarenpijpje op zonder roer, wat hij aan de vereeniging afstond. Ze wilden mijn stuivertje ook hebben, doch daar protesteerde ik tegen. Nadat een fluks gevormde commissie uitgemaakt had, dat het geldstuk geen oudheidkundige waarde had, mocht ik 't behouden. Overigens een mooi gat. 't Kost ƒ80,000. om 't weg te werken. Veel te duur, wanneer je weet, dat de Schelde het er voor niets in maakte. 1 Dec. Ben met mijn gummizooi blijven haken, juist toen ik op de trap stond. Mijn gekreun vervult het huis. Zoo gauw ik een plekje op mijn lichaam weet, waar ik geen pijn heb, zal ik dit opteekenen. 2 Dec. Breeduitstra is de schade eens wezen opnemen, zooals hij 't uitdrukte. „Het viel hem nogal mee," zei hij, waaruit wel opgemaakt kan worden, dat ik er vreeselijk uit zie. Sientje bewerkt mijn aanschijn met koudwater-com- pressen; Liesbeth repareert de schampschoten op de trap. 3 Dec. Hoorde vanmorgen dat de buurtvereeniging van avond potverteert. Heb het bestuur bezworen om te wach ten, tot ik de ergste gevolgen van mijn val te boven ben. Botweg geweigerd. Is het te verwonderen dat mijn toestand heden verergerde? Aan den oever van de Yangtse, die vaak zijn schamele hut bespoelde, woonde Li Foe Ching. Hij was oud en het leven had geen bekoring meer voor hem. Hij verlangde naar den dood en wachtte op het einde. Zich afvragende, of hij wel zoo had geleefd als de groote leeraar Kongfutse het had voorgeschreven. Li Foeng Ching was heel oud en had veel beleefd. Hij had vele vrouwen gehad en vele zonen en dochters en hij had ze allen overleefd. Toen kwam tot hem een jongere, Tsjoe King Seng, en vroeg hem om raad, Hij wilde veel weten en hij wist, dat hij veel van Li Foe Ching kon leeren. Doch Li stelde hem teleur. Tsjoe King Seng, zeide hij, het leven kennen is het leven leven. Maar Li Foe Ching, men heeft mij gezegd, dat gij een boek hebt, een boek, dat alle raadselen van het leven oplost, dat voor mij een vraagbaak kan zijn. Wat geeft u nog om het boek. Gij zijt oud en hebt veel geleerd, wat kan dit boek u nog van nut zijn. Mij kan het steunen als ik het leven in ga. Ik kan toch lezen. Gij kunt lezen wat op het papier staat, doch in dit boek, ofschoon daarin veel is geschreven, zult ge niets kun nen vinden. Voor u, die nog niet oud is om de tteekens in dit boek te ontcijferen, heeft dit boek nog geen waarde. Gij moogt het zien, ik heb het bewaard. Niet omdat ik vrees, dat anderen het mij zullen ontnemen, doch omdat het kost baar is. Kostbaar voor anderen, niet voor mij, omdat ik oud ben en moe. Ik kan de teekens lezen, ik ken hun beteekenis. Ik heb door de lange jaren de oogen gekregen om ze te zien en ze te onderscheiden. Li Foe lichtte een steen op in een hoek van zijn hut en hij nam uit het gat onder den steen een zwaar boek, dat hij met moeite kon tillen. Zie, zeide hij verder, Tsjoe King Seng. wat ziet ge op deze bladzijde. Of op deze? Tsjoe King Seng keek en zeide toen: Maar ik zie niets, geen enkel teeken, deze bladzijden zijn nog maagdelijk. Zoo is het, Tsjoe King Seng. Voor u zijn ze onbe schreven. ik lees er veel uit. Leer mij uw geheim. Ik kan u dit geheim niet leeren, Tsjoe King Seng. Ik kon dit boek niet lezen voor ik de zestig jaren had door leefd, toen kwamen de teekens in dit boek op. Od iedere bladzijde vond ik toen wijzen raad, leefregels. Veel dat mij voor het volgende leven van nut kan zijn. Dus ik moet wachten tot ik mijn zestigste levensjaar heb bereikt? Zoo is het, beste Tsjoe King Seng. Ik ben pas twintig jaar en moet dus veertig jaar wachten voor ik uw boek des levens kan lezen. Zoo is het, Tsjoe King Seng en het is niet mij gegeven dit te kunnen veranderen. En zie, ga nu heen, wel spoe dig zal voor mij wel het einde komen. Om u te toonen, dat ik het wel met u meen, geef ik u het boek ten geschenke. Bewaar het goed; het is van groote waarde. Ik zal het afsluiten en eerst als ge uw zestigste levensjaar hebt bereikt moogt ge het openen. Ga nu, leef, zooals de heilige leeraar het ons heeft voorgeschreven, Tsjoe King Seng ging heen, dragende het kostbare boek en verborg het zorgvuldig. En Tsjoe King Seng ging door het leven en vele teleur stellingen waren zijn deel. Hij kende ook dagen van geluk, van groote bevrediging, doch ook vele dagen van verdriet en zorgen. Dikwijls stond hij voor levensraadsels, naar het hem scheen, onoplosbaar en heel dikwerf vroeg hij zich zelf af: „waarom?" Hij reisde veel, Tsjoe King Seng, en zag vele streken van het groote China en vele menschen en dikwerf moest hij zelf een antwoord geven op de vraag, die hij zich telkens stelde „waarom?" Hij zag de kleinen en de grooten op zijn tochten, de armen, de uitgestootenen, de rijken en de bevoorrechten en hij leerde. Hij zag vele malen den dood voor zich, hij zag menschen geboren worden en sterven en hij leerde. Hij zag de worsteling om er te komen, den strijd om het bestaan en hij werd ouder en hij werd wijzer. En hij werd oud en hoe ouder hij werd, hoe meer het verlangen in hem opkwam het boek des levens van Li Foe Ching te lezen om meer het leven te kennen. Doch hij was nog geen zestig jaar en hij moest wachten. Hij had zonen en dochters, die op hun beurt weer kinderen kregen en hij zag dat het leven onafgebroken voortging. Uit hem was nieuw leven voortgekomen, zooals hij was voortgekomen uit zijn voorouders en zoo zou het verder gaan. Uit zijn kinderen zou, naar hij hoopte, nieuw leven worden gekweekt. Toen hij zestig jaar was, hij was oud en gebogen, want het leven had hem niet gespaard, sloot hij zich op in het vertrek, waarin hij zorgvuldig den schat had geborgen en met bevende vingers opende hij het slot, dat het boek geslo ten hield. Veertig jaar had het boek daar gelegen en een stofwolk sloeg op, toen hij eindelijk den dikken band open sloeg. De stofwolk was zoo dik, dat hij eerst, naar hij meende, geen enkel teeken op de eerste bladzijde kon zien. Toen eindelijk het stof weer was neergevallen, zag hij, tot zijn schrik, dat geen enkel teeken op het boek zichtbaar was. Dat was Tsjoe King Seng onbegrijpelijk. Li Foe Ching, die nu al bijna veertig jaar dood was, had hem immers gezegd, dat hij, als hij zestig was, het boek kon lezen en waar bleven de teekens, die de levensraadsels konden op lossen, veel in het menschelijke leven konden verklaren? Hij nam de andere bladzijden, ze waren maagdelijk, zooals eens, toen hij het boek, voor de eerste maal, had gezien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 15