Machinefabriek „Venco", Utrecht
B. J. BIJLEVELD, Segeerstr. H104, Middelburg
De Ontmoeting
(Naar het Fransch)
van JEAN DE VAUGIRARD.
18
ONS ZEELAND
Nieuwe Kade 24-25-26
Hoofdvert. voor Zeeland
Dus dan had Li Foe Ching hem bedrogen, dan had deze
hem niet het goede boek gegeven, had het misschien aan
anderen weg geschonken. Hij bladerde verder, tot hij
op de laatste bladzijde woorden vond, die hij dadelijk kon
lezen. Het waren geen geheime teekens.
Hij las:
,,Het boek des levens is het leven zelf. Het leven valt
uit het leven zelf te leeren. Eerst als men oud is en veel
heeft ondervonden, begrijpt men het leven en dan is het
den mensch pas gegeven de levensraadsels op te lossen.
En nooit is het aan den mensch om alle raadsels op te
lossen. Het boek des levens van ieder mensch is verschil
lend, alleen het begin en einde is hetzelfde. En geen mensch
is in staat het boek van het leven eens anderen te le^en
als hij niet het zijne heeft doorvorscht. Wat zou het boek
van nut zijn voor dengene, die nog staat op den drempel
van het leven?"
Tsjoe King Seng las en herlas en hij begreep.
Men moet het leven ingaan om te begrijpen.
Na jarenlang in het buitenland te hebben vertoefd, zag
Gabriel Verone, Franpoise de Villipion bij wederzijdsche ken
nissen weder. Nog vóór zij hem had opgemerkt, had hij
haar kunnen gadeslaan en hij vond, dat zij zeer was ver
ouderd.
Hoe lang was het ook al niet geleden, dat hij haar voor het
laatst had ontmoet? Het was in het prieel in den tuin van
haar vaderlijk huis. Hij herinnerde zich. Het was een heer
lijke zomeravond. De bloemen geurden nog, vulden de lucht
met een bedwelmend aroma. De stemming van dezen zomer
avond, waarin men alles om zich vergeet, om alleen te den
ken aan de vrouw, die men lief heeft, had hem er toe ge
bracht zich aan haar te verklaren, van zijn liefde voor haar
te spreken. Hij was bijna zeker van haar wederliefde.
Reeds lang had zij hem meer aandacht geschonken dan de
anderen. Sinds geruimen tijd scheen zij zijn gezelschap te
zoeken, leek zij niet afkeerig van zijn complimenten. Hij
hoopte, doch nog niet had hij het durven wagen haar te
vragen zijn vrouw te worden. Toen was deze avond geko
men en in 't prieel achter in den tuin 'hij herinnerde
zich nog goed de situatie had hij het gewaagd. En
zij had geweigerd, zonder haar weigering te motivéSren,
ondanks zijn smeeken, hem te zeggen, wat haar noopte
hem haar hand te weigeren, terwijl hij toch hoop had mogen
koesteren, door de wijze, waarop zij sinds lang met hem
omging.
Ik houd veel van je als een kameraad, niet als een
echtgenoot, aan wien men zich voor het leven bindt.
Je hebt misschien een ander lief en dan begrijp ik je
afwijzing.
-Ik heb niemand anders lief. Dat wil ik je zeggen, had ze
geantwoord.
Twee dagen na dien avond had hij een betrekking in
Indo-China aangenomen en acht dagen daarna voerde een
boot hem naar de Fransche kolonie.
In zijn brieven aan ouders en zuster, een vriendin van
Franpoise, repte hij nimmer van haar, vroeg niet naar haar
en had nooit iets van haar gehoord. Alleen dat eene in een
brief van zijn zuster die zoo over koetjes en kalfjes en
over wederzij dsche kennissen schreef dat Franpoise de
Villepon nog niet getrouwd was, en op weg was een
oude jongejuffrouw te worden. Ze liep reeds naar de veertig
net als hij.
Hij sloeg haar, ietwat achter een vooruitstekend deel
van de zaal verborgen, nog eens gade. Ze was tot een statige
vrouw gerijpt; in de zwarte haren zilverden reeds heel
wat grijze haren, In haar gelaat, in haar houding waren
het levendige, het onrustige van het jonge meisje, zooals
hij haar had gekend en liefgehad, verdwenen. Ze bekoorde
door de kalmte, de rust, welke van haar uitgingen. Ze had
het gedecideerde van een vrouw, die veel heeft meegemaakt
om de ernst van het leven, zoo al niet zelf ondervonden, toch
heeft kunnen aanschouwen. Haar gelaat had de schoonheid
van vroeger behouden, al hadden ook de jaren haar trek
ken gestyleerd tot een koeler, voornamer masker.
Hij wist het. Hij was nog meer veranderd dan zij. Hij
was ouder geworden. De twintig jaren onder de tropische
zon doorgebracht, hadden hun stempel op hem gedrukt,
zooals op zoovelen, die een deel van hun leven in de tropen
doorbrengen. Hij had een donker bruingebrand gelaat, onder
grijze haren. Hij liep nog recht, ongebogen, al zag hij er
ouder uit, dan hij in werkelijkheid was. Hij was onge
trouwd gebleven, minder omdat hij zijn liefde voor Fran-
poise niet had kunnen vergeten, dan wel omdat hij geen
geschikte vrouw voor zich had kunnen vinden.
Had hij haar dan niet meer lief, sinds zij geweigerd had
zijn vrouw te worden? Nu hij daar zoo stond, haar ziende
in gesprek met een andere dame, realiseerde hij, dat hij
veel van haar was blijven houden. En vele jaren haar beeld
in zijn hart had behouden. Zeker, het beeld was wat ver
flauwd, de liefde voor haar veranderd als verloren geluk,
waaraan men niet zonder weemoed bleef denken.
Vaak had het in hem opgeschreid, als hij aan Fran-
poise dacht, dan was het weer de arbeid geweest, welke
hem deed vergeten, dat hij verloren had, wat hij als een
groot geluk zou hebben beschouwd.
Nu zag hij haar weder. En zijn jeugd, zijn liefde, zag hij
ook weer, schooner en idealistischer, dan ze misschien wa
ren geweest.
Hij vroeg zich zelf af, of hij haar zou aanspreken of
ongemerkt de zaal verlaten. Een man ontmoet niet graag
een vrouw, die hem een blauwtje heeft laten loopen. Hij