DE PROEF. 18 ONS ZEELAND dan tot zijn dood te kunnen genieten van de rust, van de intimiteit van zijn huisje. Op zijn slofjes sjokte hij door het huis als hij met zijn hondje wandelde, kalm, vredig, dan was hij den koning te rijk. Doch zijn vredige rust zou niet lang duren. Al spoedig kwam hij tot de ontdekking, dat naast hem een jonge vrouw woonde, die de luchtigheid en de vroolijkheid van het al te mondain Parijs, naar het scheen, had meegebracht. Vooral in den avond en tot laat in den nacht klonken gelach en rumoer en de vrouw bleek vele kennissen te hebben. Midden in den nacht werden Delplanque en zijn vrouw opgeschrikt door het getoeter van auto's, die voor het huis stilhielden en weer wegreden en dikwerf werd de nachte lijke stilte verstoord door lawaaierige stemmen van lieden, die in het tuintje voor het huisje van de buurvrouw nog pret maakten en zich weinig van de buren schenen aan te trekken. Delplanque werd nijdig. Waar bleef zijn rust? De lande lijke stemming van Passy? Waarom moest die vrouw van Parijs nu juist naast hem haar tenten opslaan? Ze konden niet meer slapen, Eiken avond gingen ze naar bed met de onrust, dat het in den nacht wel weer rumoerig zou wor den. Eiken nacht overlegden ze, wat gedaan moest worden, om er een einde aan te maken. Delplanque besloot de jonge buurvrouw op te zoeken om haar te vragen wat meer égards in acht te nemen voor haar buren en op een middag, toen hij kon vermoeden, dat zij haar slaapvertrek had verlaten, uitgerust van het jolijt en het drukke gezelschap van den nacht, bracht hij haar een bezoek. Mijn lieve meneer, zeide zij, nadat Delplanque met de voorzichtigheid en de bescheidenheid van een oud man, die zich eigenlijk niet graag waagt in gezelschap van zulk een jonge en hij moest bekennen charmante vrouw, zijn verzoek had gedaan, wat is hieraan te doen? Het jonge leven heeft zijn eischen. Mijn vrienden, die overdag hun bezig heden hebben, willen zich 's nachts wat vermaken. Ik be grijp, dat u er wellicht wat last van heeft, maar waarom zoudt u niet wat overdag rusten, waar gij nu niets meer om handen hebt? Ik weet nog beter raad, zeide ze lachend: mijn huis staat ook voor u open, waarom zoudt u mijn gezel schap niet eens frequenteeren? Verontwaardigd was Delplanque heengegaan. Hij begreep, gemakkelijk zou tegen deze vrouw den strijd om de rust niet zijn. Hij overlegde, en toen kwam in zijn brein een idee, dat hij dadelijk trachtte te realiseeren. In den nacht, in een zomernacht, stond Delplanque voor zijn huis, naast een statief, waarop een fotografietoestel stond. Hij kon niet fotografeeren, de goede meneer Del planque en zijn toestel was een zwart sigarenkistje, waarin hij een gat had geboord, waaruit een stuk van tooneelkijker stak. Over zijn arm droeg hij een ouden zwaren rok van zijn vrouw, welke rok den zwarten doek van den fotograaf moest verbeelden. Een doosje met wat magnesium had hij op de vensterbank in zijn nabijheid geplaatst. Hij wachtte, wachtte op de gasten van zijn buurvrouw. Daar naderde een auto. Hij kroop onder den ouden rok, stak met een lucifer hei magnesium aan en toen de gast het voorerf naast zijn tuintje wilde betreden, knalde het magnesium met een helle vlam. De gast sprong verschrikt achteruit, als vermoedde of vreesde hij een aanslag. Wat moet dat beteekenen, meneer?, vroeg de nach telijke bezoeker. Niets meneer, ik fotografeer, ik ben bezig een speciale studie te maken van het vervaardigen van foto's met kunst licht. En heeft u mij speciaal als object voor uw nieuwe studie gekozen. U niet alleen meneer, u niet alleen. Ik vind in u en in andere heeren, die aan mijn buurvrouw bezoeken bren gen, de goede gelegenheid om nachtelijke opnamen te maken. Anders zou ik de straat op moeten om te kunnen kieken, nu kan ik hier rustig blijven staan en behoef niet met miijn toestel te sjouwen. Ik kan toch den slaap niet pakken. - Maar ik verbied u een kiek van mij te nemen. Met welk recht? Welke bedoelingen heeft u er mede om ons te willen kieken? Geen enkele bedoeling dan een mooie verzameling aan te leggen. Wat steekt daar voor kwaad in? Waarom zoudt u bevreesd zijn omdat ik een kiekje van u neem? Wacht, ik hoor weer een andere auto komen. Ha, ha, een meneer met een dame, prachtig object. Delplanque, die weer wat magnesium in het blikken doosje had gedaan, kroop weer onder den ouden rok, deed net alsof hij het toestel op scherp stelde, liet weer wat mag nesium ontbranden. De nieuw aangekomenen schrokken. Nauwelijks was het magnesiumlicht gedoofd of de lieftallige buurvrouw van Delplanque kwam het huisje uit. Met een groote rapheid van een vrouw uit de volksbuurt schold ze Delplanque uit. Wat gaat het u aan, wie mijn oude kennissen zijn, oude gek? Delplanque zeide niets, deed opnieuw het magnesium in het doosje. Hij haalde de schouders op en richtte nu zijn „toestel" op zijn buurvrouw, die verschrikt het huis in vluchtte, gevolgd door de drie anderen. Nog eenige malen kreeg Delplanque in dien nacht gele genheid te „kieken". Den volgenden avond was hij weer op post en weer nam hij den bezoekers van Mademoiselle „Rosita" tot groote verontwaardiging van hen en van de dame in kwestie, Zijn nachtelijke fotograf ieproeven werden een week voort gezet. Toen kwam hij tot de ontdekking, dat het aantal be zoekers sterk afnam. Men vreesde te worden vastgelegd op de gevoelige plaat en sommige menschen, zoo redeneerde Delplanque, zijn bang, dat scènes, waarin zij een rol spelen, op het papier komen. De tweede week kwam hij tot de ontdekking, dat „Ro sita" was verhuisd. Zij had ditmaal ook van den nacht gebruik gemaakt om te vertrekken. Delplanque heeft het genoegen nu als buren een echtpaar te hebben waarvan de vrouw stokdoof en de man zich in een wagentje op drie wielen laat lijden. Het fototoestel gebruikt hij als aandenken. Hij bewaart er zijn tabak in. (Naar het Duitsch van Kathe Rabener). Nadruk Verboden. Toen de jonge dokter Wilhelm Kehrhausen in zijn studie vertrek bezig was met een bacteriologisch onderzoek, kwam zijn verloofde, Gertrude Werner, gejaagd binnen. Zonder hem met 'n kus te begroeten, zooals haar gewoon te was, zeide ze haastig: Wilhelm je moet me helpen. Hij keek haar rustig aan, nu meer dokter, dan verloofde, voelde haar de pols en zeide: Je pols is rustig, ziek schijn je gelukkig niet te zijn. Wat is er Gertrude? Hij keek haar opnieuw aan. Sinds hun verloving had hij haar een vreemd meisje ge vonden, lief, aantrekkelijk, doch met een eigenaardigen karaktertrek, welke hij eigenlijk nog niet goed kon defi- nieeren. Zij aanvaardde zijn omhelzing, alsof hij haar vol komen vreemd was. En toch was hij er zeker van, dat zij van hem hield, hem de voorkeur had gegeven; boven an deren, die om haar hand hadden gedongen. Ze was mooi, ietwat koel, gaf zich niet gauw, liet zich zelden door enthou siasme meesleepen, ze toonde nooit luidruchtigheid, ze was kalm, bij welke feestelijke gelegenheid ook. Wilhelm had haar er meermalen op betrapt, dat zij hem langdurig gade-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 16