£®VEBt1AUEN lVOOf5:i
zien, een ruïne. Het was niets ongewoons hier een vervallen
huis te zien, of de ruïne van een oud kasteel. De ruïne,
waarlangs we kwamen, verbande elke gedachte aan een
oud kasteel. Het huis, waarvan nu de muren verweerd en
afgebrokkeld stonden, was zeker geen groot huis geweest,
althans geen roofslot uit de dagen van Iwan den Verschrik
kelijke of Peter den Groote.
Ofschoon het huis was ingestort, zag men duidelijk, dat
het nog niet zoo heel lang geleden was gebouwd. Het was
verwaarloosd, blijkbaar had men er lang niet naar omge
keken. Het was leeg. Misschien was het nooit bewoond
geweest, wellicht had men het leeg geplunderd. Het had
eigenlijk niets dat de aandacht vroeg.
In het voorbijgaan, zeide ik:
Dat mag men ook wel eens opruimen, het werkt niet
mede aan de verfraaiing van de omgeving.
Inderdaad niet, zeide Igor, maar de eigenaar heeft
rechten, waaraan nu eenmaal niet valt te tornen. En mis
schien is hij eigenlijk heelemaal niet te vinden, om hem te
vragen zijn toestemming te geven de ruine op te ruimen.
Er zijn waarschijnlijk aan dat vervallen huis wel geen
historische herinneringen verbonden vroeg ik, evenmin zal
er wel een spook rondwaren. Oude kasteelen, oude ver
vallen riddersloten hebben hun spoken, het huis in onzen tijd
gebouwd, schijnt niet gezellig voor hen te zijn of de moge
lijkheid is niet uitgesloten, dat het spook er komt, als de
menschen, die het hebben zien bouwen en die de menschen
hebben gekend, die het hebben gebouwd, zijn overleden.
Het moderne huis schijnt voor de geesten en spoken geen
prettige huisvesting.
Gelijk heb je, zeide Igor, hier zijn we op historisch
terrein, wat de kasteelen betreft. In het uitgezochte klimaat
wisten ze vroeger en tegenwoordig ook, wel plekken
te vinden, waar het aangenaam te leven was en je niet
zooveel van de koude had te lijden als in het Noorden van
ons vaderland. Toch heeft dit huis, of laat mij zeggen, dit
vervallen huis een geschiedenis
Zooals ieder huis een kruis heeft.
De geschiedenis van dit huis is een tragische
Wordt dat tragische niet wat overdreven, vroeg ik
Gebruikt men het woord niet wat al te veel en wordt het
niet dikwerf misbruikt
Is eigenlijk ieder leven niet een tragedie? vroeg hij.
Laat mij dus vaststellen, dat dit huis ook aan een treur
spel herinnert.
Wil je het me verhalen, terwijl we den weg naar Nova-
rassoeski opgaan.
Graag als het je interesseert. Luister dan:
Wladimir Iablonowoff, die nabij Moskou woonde, ziende,
dat zijn dochter Ilonka niet herstelde van een ziekte, die
haar ondermijnde, besloot naar den raad van den genees
heer een huis te laten bouwen voor zijn kind, een huis, dat
op een hoogte gebouwd, niet alleen 'n prachtig uitzicht bood
over de omgeving, maar ook zou worden geplaatst in een
streek, waar het klimaat zacht en zonnig was en waar de
temperatuur van het Zuiden meer kans op herstel gaf, dan
waar ze nu verblijf hield.
Ik vergat je te vertellen, dat Iablonowoff een rijk man, en
dat Ilonka zijn eenig kind was. Ge zult het dwaas vinden,
dat hij niet een huis kocht, dat dadelijk door het zieke
meisje kon worden betrokken, maar hij had, hier te vergeefs
door zijn geneesheer naar zulk een huis laten zoeken. De
geneesheer vond er geen geschikt voor het kind. Daarom
werd een huis gebouwd, zooals ik je reeds zeide. Met man
en macht werd aan het huis gewerkt, de vader bood schat
ten om het zoo spoedig mogelijk gereed te doen zijn, want
het was voor zijn ziek kind. Maar naar mate de bouw op
schoot, werd het kind zieker. Het werd hierheen vervoerd,
zoolang gebracht naar een hotel, waar ze niet die accomo-
datie vond, welke het huis haar zou bieden.
De vader, die zijn dochter had vergezeld naar het Zuiden,
werd verteerd door een groot verdriet. Hij vergeleek het
huis, dat langzaam zijn voltooiing naderde met zijn kind,
dat allengs zwakker werd. Het was, alsof voor den opbouw
van het huis de krachten aan het kind werden ontnomen.
Op den dag, dat de bouwer kon mededeelen, dat het huis
gereed was, en bewoond kon worden, zat de vader bij het
sterfbed van het meisje.
Het was te laat, ze stierf. En als je verder had gekeken
achter de ruine, had je het graf kunnen zien van Ilonka
Iablonowoff. De vader had ook dit stuk gekocht, om het als
tuin voor het zieke kind in te richten. Het werd nu een plek,
waar ze een laatste rustplaats vond. De vader betaalde voor
het huis, wat was overeengekomen en hij keek er niet meer
naar om. Het kind was dood, voor het huis voor haar be
stemd, had hij geen belangstelling meer. Het bleef leeg, nooit
heeft hij het betreden. Het had ook alleen droeve herinne
ringen voor hem. Zijn dochter had het niet bewoond, geen
dag, geen uur, had ze erin doorgebracht. Je gaat van een
huis houden, waar je dierbaren hebben gewoond, waar ze
hebben gewerkt, hebben geleefd. Iablonowoff ging van hier,
ging waarschijnlijk terug naar de stad, waar hij altijd had
gewoond. Hij liet aan weer en wind het huis over, hij liet
het vervallen, vergaan. Hij liet, als het ware, het huis het
lijdensproces als van zijn kind ondergaan. De langzame
vernietiging, het langzame verval.
Het is zeker, dat de vader menigmaal was teruggekeerd
om het graf van zijn dochter te bezoeken, zeker is het ook,
dat hij ook bij dergelijke bezoeken het huis ongeacht liet.
Igor Werofski had zijn verhaal geëindigd. We stonden
nog op een hoogte en we konden heel in de verte de zee zien,
goud onder de koesterende zonnestralen. Een zachte zoele
wind deed de struiken licht ruischen. Heel de omgeving
sprak van vrede en rust en van lieflijkheid, zooals naar zijn
meening het korte verhaal, dat Igor mij vertelde en ik nu
hervertel.
DE OUDE WOLF,
door M. B.
(Vervolg en Slot).
Daarna ging de wolf naar een anderen herder. Hij wist
dat van dezen herder pas een hond was overleden. „Her
der, zoo begon hij, „herder, ik kom je eens wat nieuws
vertellen. Ik ben mijn oude leven van roover en moorde
naar beu geworden. In de onlangs gehouden wolvenverga-
dering heb ik een voorstel ingediend om niet meer zoo'n
misdadigersleven te leiden, maar het overgroote gedeelte
wilde daar niet van hooren, met het gevolg, dat ik thans
ben uitgestooten. Nu hoorde ik dat pas een van uwe honden
is gestorven. Zou ik nu niet als hond bij u in dienst kunnen
komen? U zult zien, het zal u geen schade berokkenen.
De eerste de beste, die naar uwe schapen kijkt, scheur ik
aan stukken, en u kunt gerust gaan slapen, want ik zal
voor de kudde waken."
„Dat zou zoo kwaad niet zijn," antwoordde de herder;
„maar zeg me eens, wie zou mijn schapen tegen jouzelf
beschermen als ik je in mijn kudde neem? Men neemt toch
geen dief in huis om beveiligd te zijn tegen de dieven bui
tenshuis? Dacht je nu heusch, dat ik zoo gek zou zijn?
Neen, vriend wolf, dan ken je me nog niet!"
„Ook dat weer mis!" dacht de wolf, „ik geloof dat ik het
verkeerd aanleg, de herders gelooven mij geen van allen.
Enfin, bij den volgenden zal ik het eens op een andere ma
niet probeeren!"
Zoo kwam hij dus bij den volgenden herder en vroeg: