ONS ZEELAND Nu nog. De Klokken van Loreto (Naar het Tsjechisch van Jan Neruda). In de vertaling van Gerrit Jenkins. 20 stemmen. Verrast bleef hij staan en hij kon een gesprek volgen, dat in het vertrek, waar Blanche was, werd gevoerd. Ik heb het recht, zoo hoorde hij een mannenstem, burgeres, om u gevangen te nemen, en u voor de revolu tionaire rechtbank te brengen. Een woord van mij en Fou- quier-Tinville zendt u naar de guillotine. Doch gij zijt schoon en gij zijt bekoorlijk. Ik wil u redden, als u mij wilt toebe- hooren. Ik ben bereid, meneer, zoo hoorde Lucien nu de stem van Blanche weer, als u mijn leven wilt redden. Ik zal u voeren naar een mooi huis, waar ge u niet behoeft op te sluiten, niet bevreesd te zijn, dat u zal worden gearresteerd, want met mijn leven zal ik u beveiligen. Ik dank u, wanneer wilt u mij van hier ontvoeren? Neen, nu nog niethet is nachtik ben bang. al vertrouw ik u, al wil ik u vertrouwen. Bang voor dien andere, die ons zou kunnen zien en ons zou kunnen verradenWachtwacht tot morgen Goed, ik wil wachtentot morgen, als de scheme ring valt, morgen om vier uur ben ik terug. maar wee als u mij bedriegt en vlucht. Het revolutionaire comité heeft lange armen en duizenden oogen. Ik zal u wachten, burger, en mijn belofte wil ik beze gelen met een kus. Lucien hoorde het geluid van een kus, toen liep hij zoo snel als het in het duister mogelijk was de trap af en ging rechtstreeks naar het revolutionaire comité voor het alge meen welzijn en vertelde, dat geheime agenten morgen om vier uur op de zolderkamer van Rue de Temple 5 moesten zijn, want daar zouden zij een adellijke vinden en een revolutionair, die haar wilde verbergen. Toen hij dit verraad had gepleegd, ging hij, gelijk iederen avond, naar Blanche terug, opdat zij geen vermoeden zou krijgen, van wat haar boven het hoofd hing. Nauwelijks had Lucien de kleine kamer betreden of Blanche viel hem om den hals. Lucien, Lucien, wij zijn verraden. Van avond was hier een spion, die bereid was mij te redden, als ik hem wilde toebehooren. Ik heb het hem beloofd om ons gelegenheid te geven te vluchten. Als ge bang zijt, dat wij samen gevaar zullen loopen, ga dan alleen, voor mij mag jij je leven niet in gevaar brengen. Lucien keek haar aan. Plotseling begreep hij, wat hij had gedaan. Schijnbaar had Blanche toegegeven om haar en hem te redden en zij had daarbij het eerst aan hem gedacht. Zij had geen verraad tegenover hem gepleegd, hij had haar verraden, hij had haar aan de beulen overgeleverdNu voelde hij pas de ontzettende gemeenheid. Hij had haar gered, om haar nu te verraden.De liefde had eerst den revolutionair over wonnen en nu hij dacht, dat hij werd bedrogen, gebruikte hij het gemeene middel van het verraad. Hij zag den afgrond van de gemeenheid, waarin hij was gevallen en hij viel op 0'v knieën voor haar en hij vertelde haar alles, hij smeekte aar om vergeving. Toen zeide hij: Kom, laat ons vluchten, morgen zullen de lieden van Fouquier Tinville hier zijn. Neen, ik ga niet met je mee. Zoo, dus toch, dus toch wil je me verraden, om dien andere te volgen. Neen, ik wil hier blijven en morgen de beulsknechten afwachten. Waarom. als je toch door mij gered kunt worden. Omdat jij me niet vertrouwde, omdat jij me niet zoo lief had om te gelooven in mijn liefde. Blanche, vergeef me. -Ga weg knecht, knecht met de gevoelens van een slaaf, die zich nog niet kon verheffen tot het niveau van een edel man. Ga weg knecht. ik zal jou niet verraden, niet zeggen dat jij het bent geweest, die mij heeft verborgen. Om vier uur den volgenden middag werd Blanche de Mer- cerie en de revolutionair, die bij haar werd aan aangetroffen, gearresteerd. Vier dagen daarna voerde de kar hun beiden naar de Place de la Nation en de guillotine deed haar werk. Lucien Pericaut werd eenige dagen na den negenden Ther- midor, toen het hoofd van Robespierre was gevallen, onthoofd. Misschien viel zijn hoofd in dezelfde mand, waarin ook het schoone hoofd van Blanche de Mercerie was neergekomen. Het is nu reeds honderden jaren geleden en misschien nog wel langer, dat in de Nieuw-stad (deel van Praag), een arme weduwe woonde. Wat gaf het haar, dat zij vlijtig en zuinig was, waar zij zooveel kinderen had. Iedereen weet, dat de torens van de Loreto-kerk vele klokken hebben; juist zooveel kinderen had de weduwe en zij noemde ze daarom, haar Loreto-klokjes. In die dagen klonken de klokken niet zoo krachtig. Ze gaven alleen de tijden van den dag aan. De groote klokken gaven het volle uur aan, de kleine ieder kwartier. De weduwe zeide, dat het met haar klokjes in haar huis net zoo ging. De grooten beidden hun tijd, de kleineren wilden ieder oogenblik iets hebben. De eenige schat van de arme weduwe was een snoer met zilveren munten, waar van er net zooveel waren, als de weduwe kinderen had. Het snoer was afkomstig van een rijk familielid en de moeder wilde het voor haar kinderen bewaren. Daar brak te Praag een besmettelijke ziekte uit. De ziekte overviel voornamelijk de armen en de armen beweerden, in hun wanhoop, dat de rijken door vergift de ziekte hadden verwekt, om van de armen af te komen. Eindelijk werd ook het gezin van de weduwe door de ziekte aangetast. De oudste zoon werd ziek. De moeder werd bijna krankzinnig van verdriet, want ze hield van haar kinderen, van allen evenveel en het kwam niet in haar op, dat met haar kinderen ook al haar zorg en moeite zouden worden weggenomen. Een geneesheer betalen, kon zij niet. Ze zag ook in, dat alls dokters te veel te doen hadden, om naar haar te komen. Het duurde nog geen twee uur of het kind lag op sterven. Toen de ongelukkige moeder zag, dat zij niet kon helpen, nam zij het snoer met de zilveren munten, nam de grootste der munten en liep daarmee naar de Loreto-kerk. En zoo ging het iederen dag. Munt na munt verdween van het snoer_ en op de torens der Loreto-kerk klonken dagelijks al minder en minder de klokken. De moeder was in doffe vertwijfeling, wanhopig liep zij achter den lijkwagen naar het kerkhof en van het kerkhof keerde ze, als verslagen naar huis, om een ander kind te helpen in zijn laatste oogenblikken. En toen stierf ook haar jongste kind, dat bijna nog een zuigeling was. Toen de laatste klok van den kerktoren klonk, dacht de moeder dat haar hart zou breken. Ze vergezelde ook haar jongste kind, naar het kerkhof en toen zij was teruggekeerd, voelde ze, dat de ziekte zich ook van haar had meester gemaakt en zij viel op het bed, waarop zij haar heelen rijkdom had zien sterven. Daar lag de arme moeder zonder hulp, ja, ze had nie mand, die haar een slok water kon reiken. Haar eenige troost was, dat zij haar kinderen niet lang zou overleven. Een bijna ondragelijke hitte verbrandde haar geheefe lichaam. Eindelijk voelde ze hoe een wonderlijke zwakte bezit nam van haar leden en hoe deze één voor één af stierven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1929 | | pagina 18