A to d Lj^>i roop:
/\£>H~vmn<a(
loö die ba.ca.ie op, v'erriairo
LLw ademKcilinq rr»et
6
ONS ZEELAND
Advertentie in Blokschrift)
lijke betaling. Maar na Requesens dood ontneemt hij hun
alle controle en laat de levensmiddelen vervoeren naar door
Spanjaarden bewoonde huizen. De magistraat, hiertegen
verzet aanteekenend, scheldt hij uit voor ladronen (bede
laars).
De Raad van State tikt hem echter op de vingers, doch
mist feitelijk macht zich te doen gehoorzamen. De eiland
bewoners lijden van twee kanten: van hun z.g. beschermers,
de Spanjaarden en van de insluitende geuzenvloot, welke
hen, nog vijanden zijnde, geïsoleerd houdt van hun naburen.
Zoodoende is het hun niet mogelijk zich van de veldvruchten
te ontdoen, of ten eigen behoeve dingen te koopen, welke
noodzakelijk zijn en het eiland niet oplevert. Soms laten
de geuzen den handel met de Koningsgezinden toe, om zoo
licenten te kunnen heffen; van den anderen kant begunstigt
de Brusselsche Raad van State dien handel oogluikend, opdat
de Z.Bevelanders dan ten minste iets kunnen verdienen.
Maar gouverneur de Beaumont steekt een spaak in het
wiel; hij verklaart het gezag van den Raad van State voor
niet wettig en erkent slechts de Roda; een der uitgezette
leden van dat college, tevens het hoofd der muitende Spaan
sche soldaten. De gouverneur loopt met het plan rond stad
en eiland in handen dezer woestelingen te spelen, In dezen
uitersten nood zien we aan beide zijden eenige toenadering;
de Raad van State geeft verlof, de termijn om met Oranjes
aanhangers handel te drijven te verlengen; de prins van zijn
kant staat de Zuid-Bevelanders vrije vaart op Antwerpen
toe, mits zij hem hiervoor een goede som geld betalen; ge
volg: nieuwe belastingen voor stad en eiland.
Onderwijl komen de Staten-Generaal bijeen naar aan
leiding van de Spaansche furie.
Hebben de negen compagniën van graaf Hannibal de
Spaansche soldaten in t plunderen van Antwerpen ter zijde
gestaan, de achtergebleven afdeeling van dit regiment te
Goes gelegerd, raakt eveneens in gisting. Heeft men hun
niet beloofd volle afbetaling? Als deze uitblijft vatten zij het
plan op, de voornaamste ingezetenen in gijzeling te houden,
om zoodoende betaling af te dwingen, waartegen zij gehoor
zaamheid aan den Koning beloven. De Algemeene Staten
door de Goessche magistraat hiervan verwittigd, betuigen
aan het krijgsvolk hun genoegen over de beloofde gehoor
zaamheid. Wat de betaling betreft, zoo ^rklaren zij, dat
indien de bezetting met een redelijk uitstel genoegen neemt,
den eed aflegt aan Koning en Algemeene Staten, men een
maand soldij zal afbetalen en wel onder voorwaarde, dat
stad en eiland voor de tweede maand zorgen. Dat zal dan
gekort mogen worden op de gelden, welke door de Alg. Sta
ten moeten worden opgebracht. Tevens berichten zij, gaarne
afgevaardigden ter Statenvergadering te zullen zien, om
mede te beraadslagen over de op komst zijnde pacificatie
en over het vertrek der Spaansche troepen uit de Neder
landen.
Ondertusschen wordt Goes door de Spanjaarden verlaten;
deze sluiten zich aan bij hun muitende collega's; ook de
gehate gouverneur Don Philips de Beaumont vertrekt. Ach
ter blijven slechts twee Duitsche vendels onder bevel van
van den Ende.
Direct na het sluiten der Gentsche bevrediging spreken
de Staten-Generaal den wensch uit, alle Zeeuwsche steden
cnder Oranje's stadhouderschap te vereenigen. Niet het
minst van wege hun vrees, hoe Goes door dwang der bezet
ting, welke de Roda aanhangt, de partij der muitende sol
dalen zal kiezen. De Duitschers ontvangen dus bevel zoo
spoedig mogelijk stad en eiland te verlaten en zich naar
's-Hertogenbosch te begeven. Maar hun bevelhebbers, om
deze order te kunnen sabotteeren, zoeken telkens uit
vluchten.
Dat weten zij zoo tot Februari 1577 te rekken; de Staten
zenden tenslotte Spranchies naar Goes om het den Duit
schers eens duidelijk te maken, dat zij nu eindelijk naar
Den Bosch dienen te vertrekken. Maar als hij hier gearri
veerd is, blijkt een der hoplieden naar Brussel te zijn ver
trokken, om verandering in het besluit van den Raad te
verkrijgen. Dit is voor den anderen bevelhebber een pracht
gelegenheid het vertrek te verschuiven, terwijl de soldaten
van Dieterich, den afwezigen hopman verklaren, niet zonder
hem te willen vertrekken.
Ons is een dagverhaal uit dezen tijd bekend en het is niet
onaardig eens na te gaan, welke de voorwendsels waren
door de Duitschers gebruikt, om hun verblijf hier te rekken.
Nu eens heet het, zij moeten eerst de rekeningen in de her
bergen afdoen; dan weer vragen zij levensmiddelen voor den
tocht naar den Bosch. Op een anderen dag trekken zij de
echtheid van het Statenbevel tot afmarsch in twijfel; een
oogenblik later beklagen zij zich over de geringe belooning
voor hun trouwe diensten. Als men hen wil inschepen
met bestemming naar Antwerpen, voeren zij aan, dat men
hen in handen der geuzen wil overleveren, waar zij zullen
worden afgeslacht. Goes zendt haar raadpensionaris tot
Oranje ter verkrijging van een vrijgeleide voor die lastige
kwanten. Het wordt voor 22 Februari verleend. Maar dien
dag komt Dieterich terug en nu begint het lieve leven van
voren af aan. Het eenige, wat de magistraat verkrijgt, is,
dat beide hoplieden gezamenlijk en ineens hun verzoeken
kenbaar maken. In een geschrift voorzien met hun wapen-
schildjes, verzoeken zij aan de magistraat o.a. de verzeke-
ring, dat in stad en eiland geen ander krijgsvolk zal worden
toegelaten. Zij vragen tweeduizend kronen ter leen, kwij
ting van alle schulden, benevens eene verklaring, dat nie
mand meer iets van hen kan vorderen.
Voorts verzoeken zij een commissaris van wege den prins
en vier leden der Goessche magistraat om hen op hun tocht
te vergezellen, als waarborg strekkende voor hun behouden
aankomst te Den Bosch. In het eerst hebben de Goessche
heeren er weinig ooren naar; men vraagt den hoplieden uit
wiens naam zij dat alles vragen. En zij antwoorden dan
doodleuk, dat zij dat doen uit niemands last, maar dat het
zulke redelijke zaken zijn, zoodat heeren regeerders deze
niet zullen weigeren
Thans stelt de magistraat de vraag, of hun krijgsvolk,
indien hun toezeggingen bewilligd worden, daarmee genoe
gen zal nemen. Ongelukkig komt hun schrijven in den mid
dag en de soldaten laten de Goessche regeerders weten,
„dat het hun gewoonte niet is belangrijke zaken na het
middagmaal te behandelen."
Maar tenslotte reikhalst men van de soldaten verlost te
worden; al hun verlangens worden ingewilligd, uitgezonderd
de commissaris van wege den prins.
In dertien schepen zien we de bezetting den 26en Februari
1577 vertrekken. Hun beide hoplieden verklaren, dat zij nu
ja, eenmaal heengaan, daar zij hun woord aan de Algemeene
Staten hebben gegeven. De een wenschte om vijfhonderd
daalders, die belofte nooit te hebben afgelegd; de ander
noemde zich een gek, ooit een belofte hieromtrent te hebben
gegeven en zoo dit niet het geval was, hij wel zou weten,
wat hem te doen stond
En hiermede zijn Goes en Zuid-Beveland eindelijk van
het vreemde krijgsvolk verlost. Op denzelfden dag van het