DE STORM n JOH- 852 VRIJDAG 10 JANUARI 1930 Frederik was lang en bonkig-breed. Hij had den log-schommelenden gang van sterke mannen. Hij was de sterkste vrijgezel uit Burkoom en drie dorpen uit den omtrek.- Hij kon hard en stug werken, weken achtereen. Maar nu en dan zocht hij wel eens rumoerige kame raden op, en op zoo'n avond kwam hij dan meestal zingend thuis. Moeder Halvard, de vrouw, bij wie hij af jaren in de kost was, zei dan maar niets en was blij als hij eindelijk zonder ongelukken in z'n bed lag. Na zoo'n avond werkte hij dan weer dagen, weken ,.Och," zei moeder Halvard soms tegen de buren, „Frederik moest 'n vrouw hebben, die hem 'n beetje aan het lijntje hield. Hij is 'n doodgoeie jongen, maar de kruimels steken hem wel eens. Hij ver diende 'n goed wijf en 'n vrouw zou geen beroerde kerel aan hem hebben. Heb je wel 'ns gezien hoe dol hij is met kinderen Altijd zwermen er 'n paar in z'n werkplaats en 's avonds in het gras buitelen ze kopje op en over hem heen. Frederik was 'n vriend van al de kinderen uit de buurt. Hij speelde met hen zoo voorzichtig en teeder als 'n grootvader met z'n kleinzoon. Hij was groot en sterk. De mannen keken met eerbied tegen hem op. de vrouwen 'n beetje schuw. Maar zij, die hem goed kenden, wisten dat Frederik in z'n hart ook haast nog 'n kind was. Moeder Halvard kende haar kostganger goed. Frederik was 's morgens al vroeg in z'n werk plaats. Hij was timmerman en had veel werk onder handen. Dat kwam door den langen winter en het late voorjaar. Dikwijls kwamen nu boeren z'n erf oprijden om te zien of hun egge al klaar was of wanneer hij nu tijd had om aan hun schuur te be ginnen. Op 'n nacht was er 'n storm komen opzet ten, huilend en gierend uit het Zuid-Westen. Tegen den morgen werd het nog erger. Dakpannen ram melden hier en daar naar beneden oude verweerde schoorsteenen stonden te wankelen. De storm vocht gierend in de boomcn stoof bulderend door de dorpsstraat als 'n leger vreemde woeste mannen in suizenden stormpas en schriklijk wapengekletter. Frederik was in goede stemming. Storm bracht altijd werk Om 'n uur of tien kwam 'n jonge boer het erf van Frederik opgejaagd. Hij lag voorover op het paard om den rukkenden wind. „Frederik, kom gauw, gauw.... De boerderij staat op instorten. De Zuidkant is al heelemaal ingewaaid. Bij den smid staat 'n paard voor je. Weg was de boer weer. Hij moest nog redden wat er te redden viel. Zoo'n storm had hij in jaren niet beleefd. Tien minuten later zat ook Frederik op 'n onge- zadeld paard met wat gereedschap op den rug ge snoerd. Met de vlakke hand gaf hij het paard 'n slag in de lenden en voort ging het. Hij zat rechtop en voelde met behagen hoe de stormvlagen aan hem rukten en gierden om z'n kop. Vooruit.... Hij voelde zich als 'n woeste ridder, die uittrok op een gevecht. Annemie, de potten- en pannenleurster, had, als alle dagen, haar wagentje opge laden en haar hit ervoor gespannen. Haar buurvrouw schudde achter het raam haar hoofd. „Het is geen weer voor je meid," schreeuwde ze, „je waait jnet diggels en hit 't land op of in de sloot. Blijf thuis." Maar Annemie schudde het hoofd. Ze moest er wel op uit. De hit had geen haver meer en zijzelfO God, ze was zoo arm. Zoo arm als niet één op het dorp vermoedde. Ze zou met dit weer wel niet veel verkoopen. Dat was te voorzien. Maar al verdiende ze maar 'n stuiver of achttien, twintig En zoo worstelde ze, samen met den kreupelen hit, door den storm. Buiten het dorp lag de hooge dijk om den Veldwijkerpolder. Dien diik moest ze over naar den polderweg. Ze was nog geen honderd meter op den dijk of ze begreep, dat ze beter had gedaan met buurvrouw's raad op te volgen. Het stormde op den dijk zoo hard, dat ze niet op haar karretje kon blijven zitten. De angst omkneep ineens haar hart, want ook de hit wilde niet meer verder en stond stil, z'n kop diep gebogen. Wat moest ze nu aanvangen Ze trok nerveus aan de leidsels en schreeuwde „KeerenTerug.. Het was haar gewoonte om altijd tegen den hit te praten. „We gaan weer naar huis." De dijk was hoog en smal, de storm verschrikke lijk. De kreupele hit was slap in de pooten, omdat hij altijd zoo weinig in z'n ruif vond. Het kon niet uitblijven De hit deed 'n paar stappen en één wiel raakte van den weg. Annemie gilde en rukte aan de leid sels, terwijl ze moeite had, staande te blijven. Ze keek in doodsangst naar hulp. In de verte zag ze iemand aankomen, hoog te paard. Maar het was te laat De hit liet zich door de wagen achteruit sleepen van den dijk, ondanks het kermen van Annemie. Ze gleed, struikelde, en rolde mee naar beneden. Onder aan den dijk kantelde het wagentje en het geluid van brekende schalen en potten klonk even boven den storm uit. Annemie trachtte op te staan, maar stootte haar knie zoo vreeselijk, dat de sterre tjes haar voor de oogen dansten. Half bezwijmd bleef ze liggen Van verre zag Frederik het armelijke negotie karretje van Annemie den dijk afrijden. Hij gaf het paard drie hevige slagen achtereen op de flanken en wierp zich voorover, zoodat de waaiende manen van het dier in z'n gezicht sloegen. Hij zou 't in deze houding niet lang kunnen uithouden, voelde hij. Het gereedschap op z'n rug knelde hem zeer. Hij joeg het paard regelrecht naar beneden en sprong veel te heftig van het paard, zoodat hij bijna midden in de scherven viel. Annemie lag met 'n bleek gezicht en stil ais 'n doode. Haar mond was half geopend en vanaf de haren liep, schuin over haar wang, 'n dun bloed- streepje. Hij schrok en kreeg ineens 'n ellendig, hulpeloos gevoel. Als ze maar niet dood is.Hij wist niet waar hij 't eerst mee beginnen zou. tot z'n oneindige verlichting richtte Annemie zich ineens'n weinig, op haar elleboog steunende,op en wees naar den hit, die nog steeds in het knel lende tuig lag te spartelen. Hij begreep de hit moest eerst geholpen worden. Met 'n paar rukken aan 't tuig was de hit vrij. Toen sloeg hij z'n handen onder den rand van het omgeslagen karretje en zette het zonder noemens waardige inspanning op de wielen, greep het nog No. 43 snuivende boerenpaard en met behulp van het dier sleurde hij alles den dijk weer op. Nu Annemie zélf nog. Hij voelde zich wat verlegen. Hij wist niet goed, hoe hij met haar aan moest. „Kan je nog loopen?" vroeg hij haar. Ze knikte en probeerde om te gaan staan, terwijl hij haar steunde. Maar toen ze stond, sloot ze haar oogen van de pijn en ging weer zitten. Toen nam hij haar als 'n kind op, wat verlegen en zich ver wonderend over haar gering gewicht. Hij kreeg 'n vreemd-teeder gevoel, toen hij zoo met die arme jonge vrouw in z'n armen tegen den dijk opklau terde. Het werd wonderlijk warm van binnen. Waarom hij het deed wist hij zelf niet, maar even hield hij haar langer zoo vast dan strikt noodig was, haar hoofd zoo houdend, dat het in de luwte lag voor z'n breede borst. Toen legde hij haar zoo voorzichtig in het wagentje op 'n paar zakken alsof ze 'n pas geboren kind was. Ze opende haar oogen en keek hem dankbaar aan. Hij werd er verward van. „Stil," schreeuwde hij boven het loeien van den storm uit, hoewel ze niets had gezegd, „stil maar. Ik zal je naar huis brengen, hoor. Alles komt in orde." Het lemoen van den wagen was gebroken, het tuig kapotdaarom bond hij het paard en den hit achter aan den wagen vast en zoo trok hij alles tegen den storm in. Die arme Annemie Frederik had 'n zwaren dag achter den rug. De storm was hevig geweest en had veel ver nield. Het was al laat en donker, toen hij huiswaarts trok. Bij de pomp in het dorp bleef hij even staan. Welken kant zou hij opgaan Naar moeder Hal vard of eerst even kijken bij Annemie Hij was moe en hongerig. Moeder Halvard zou den pot wel klaar hebben, maar ineens moest hij denken hoe Annemie in z'n armen lag, hulpeloos en lijdend-bleek, haar groote donkere oogen smee- kend naar hem geheven. Hij stapte het steegje tusschen de armenhuizen in en ging bij Annemie binnen. Ze lag op bed, geheel gekleed en liet zich, toen Frederik binnenkwam, op den grond glijden. Ze had maar even gerust, want haar been was nog zoo pijnlijk en opgezwollen en ze was zoo slap van den schrik, die in heel haar lichaam scheen te zitten. 'n Buurvrouw, nog met den zwarten omslagdoek om, zat bij het tafeltje en keek meewarig toe. Ze had 'n pannetje eten gebracht. „Hoe gaat het nu Annemie? Ben je alweer 'n beetje bijgetrokken vroeg Frederik. Z'n zware, grove stem klonk vreemd in het kleine kamertje. Ze lachte wat en knikte flauwtjes. Ze wilde wat zeggen, maar Frederik nam weer het woord. „Hoe kon je in hemelsnaam met die brakke kar erop uit trekken in dien storm. Die hit van jou is niet meer mans dan 'n goede bok. Dat moest toch op ongelukken uitloopen." HES S.S. „GEORGE WASHINGTON" hetwelk is uitverkozen om de Amerikaansche delegatie over te brengen naar zee-conferentie plaats vihdt. Hiermede is dus het aanvankelijke plan om met den bekenden Duitschen stoomer de terzijde geschoven en zullen de Amerikanen op een Amerikaanschen hodem oversteken. Londen, alwaar de overtocht te maken

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14