No. 43 VRIJDAG 10 JANUARI 1930 853 Anneniie slokte 'n paar maal en haar oogen werden vochtig. Haar stem beefde. ,,Frederikik moest wel. Ik moest...." Hij stond midden in het kamertje, hoog en breed. Annemie zat nu in den rieten leunstoel, bleek, min en kleintjes, 't Was haast nog een kind, 'n Bleek, ziekelijk kind. Hij wist niet wat hij nu nog zeggen kon. Hij kon beter een nijdigen boer te woord staan. In deze gevalletjes zat direct z'n keel als dichtgeknepen. ..Waarom ga je toch niet zitten," zei Annemie. „Ga toch zitten, jongen." ,,Ben je dan niet bang met zoo'n grooten kerel aan tafel te zitten zei hij met 'n poging tot scherts. „Diegenen, die bang voor je zijn, Frederik, zuilen daar wel 'n goede reden voor hebben, denk ik.. Zoo'n reden heb ik niet. Integen deel Hij kon het zich niet verklaren. Dat wat hem in kinderen altijd zoo aantrok, dat diepe schuldeloore in de oogen, dat heerlijk kinderlijke, dat beschermipg-behoevende, dat zag hij in haar ook. Zij was 'n jonge vrouw, gerijpt in 'n leven van ellende en ontbering, maar tóch was ze in haar hart nog 'n kind, ongerept en onbesmeurd. Dat las hij in haar oogen en hoorde hij uit haar argelooze woorden. Hij voelde 'n machtig verlangen haar altijd een beschermer te zijn. „Waar moet je nu van eten, Annemie? Al je spullen zijn in gruizelementen." „Ik zal 'n voorschot vragen aan 't Arm bestuur. Dan kan m'n karretje weer gere pareerd worden." „Die kar maak ik voor je in orde. Als je dat hebben wil," voegde hij eraan toe. Zij boog zich voorover, sloeg beide handen voor het gelaat en begon te snikken. Frederik wist niet wat hij doen moest. Hij zat te draaien op z'n stoel. Ineens ging hij naar haar toe en drukte haar 'n kus op het voorhoofd. Dan ging hij snel heen of hij 'n booze daad had verricht. Hij had haar ge kust, zooals hij 'n lief kind dat wel 'ns deed. Frederik schoof z'n etensbord terzijde, veegde met den rug van z'n hand langs z'n mond en zei Zoo, moeder Halvard, dat heeft me best ge smaakt." „Zoo jongen," zei ze en stond op om den boel af te ruimen. Zij was 'n gezette, bejaarde vrouw, die Frederik zoo'n beetje bemoederde. Om het kostgeld be hoefde ze het niet te doen, maar ze hield wel 'n beetje van hem, omdat hij 'n goede kerel was en zijzelf nooit kinderen had gehad. Toen ze weer binnen kwam, draaide Frederik zich naar haar toe. Z'n gezicht stond ongewoon ernstig. „Zeg moeder Halvard, heb je het gehoord van Annemie Ze knikte. „Ja, erg is het. Ze heeft zich ook leelijk bezeerd, 't Ergste ishaar heele negotie-kramerij is kapot, maar het Armbestuur zal wel helpen, denk ik." Frederik lachte hoonend. „Ja natuurlijk. Ze krijgt 'n paar touwtjes om het tuigterepareerenenaan elkaar te knoopen, 'n stuk of wat potten en pannen, en dan kan ze weer leu ren. Maar ik denk, dat ze over drie maanden wei doodgehongerd zal zijn." Moeder Halvard keek op. Dat was ze niet van hem gewoon, dat hij zulke zaken besprak. Zij hoorde met verbazing dien honenden klank in z'n stem. Wat zullen we nu beleven. Hoe kwam het, dat hij zich zoo voor Annemie interesseerde Oude vrouwen combineeren graag. Frederik en AnnemieWel, dat zou niet kwaad zijn. Wel, wel „Ja jongen, dan zal daar andere raad geschaft moeten worden. We kunnen geen dorpsgenooten zoomaar dood laten hongeren, als het tenminste wel zoo erg is als je zegt. Mannen kijken soms zoo raar." „Het is verschrikkelijk," stoof hij op. „Ik ben in staat om dien dikken bakker van het Armbestuur tegen de wereld te loopen, als ik hem tegen kom." „Dat zou je niet veel helpen," zei ze zacht, „je kunt wel wat beters voor Annemie doen, als je dat van plan bent." „Wat kan ik dan doen Als ik haar geld zou wil- DE „BREMEN" IN VOLLEN STORM. Aan de geweldige stormen der laatste weken konden de ontzaglijke zeckasteelen zich moeilijk onttrekken; ze voeren er even gemoedereerd op uit, maar moesten dan ook meermalen heel wat verduren. De om haar snelheid ver maarde mailboot „Bremen" tijdens een gierenden wind op haar laatsten overtocht van Amerika naar Europa. len geven, neemt ze het niet aan. Wil ik haar negotie betalen, dan wordt het haar gekort door het bestuur." „Ik zal wel wat anders bedenken, m'n jongen. Annemie is 'n beste meid." Ze stond op en slofte weg. Wel wel, die Frederik. Dat had ze nooit gedacht. Hoe oud is hij ook weer. Vierendertig.... Wei wel.... Wat later op den avond kwam ze weer binnen. Frederik zat nog altijd op z'n stoei, peinzend en piekerend. „Nu, als je Annemie nu eens goed wilt helpen, dan weet ik misschien wel wat." Hij keek haar verrast aan. „Zonder dat het armbestuur het haar af kan nemen Moeder Halvard knikte met glinsterende oogen. „Wat moet ik dan doen „Haar trouwen Sindsdien zijn er drie weken verioopen. Na dien avond, dat moeder Halvard hem had gezegd „Trouw haar," had hij zelfs in de verte hier niet meer op gezinspeeld. Hij zei zelfs minder dan anders en werkte. Hij kwam z'n schuur bijna niet meer uit. Als moeder Halvard hem 's avonds vroeg of hij het werk nog niet beëindigde, dan bromde hij wat van „druk" of „geen tijd". Dan ging ze vaag glimlachend weer heen. Het wagentje van Annemie had hij gerepareerd en door 'n jongen weg laten brengen. Op 'n middag kwam Annemie zoowaar bij hem binnen. Ze rolde 'n wiel van haar karretje voor zich uit. Dat had hij zeker over het hoofd gezien maar een spaak was gebroken en moest noodig ver nieuwd worden. „Wil je dat wiel ook nog voor me maken. Maar maak er niet zooveel werk van. Dan wordt het me te duur," voegde ze er verlegen lachend aan toe. Frederik gaf 'n hevigen slag met z'n houten hamer op den beitel. „Je krijgt een heel nieuw wiel," zei hij, maar keek haar niet aan. ,,lk wil er geen cent voor hebben. Ben je be- dondGeen cent. „Neen Frederik, doe dat niet. 't Bestuur zou denken, dat ik soms geld had en dan helpen ze mij niet meer. Ze zijn zoo secuur." Weer gaf hij 'n hevigen slag. Toen legde hij hamer en beitel neer en keek haar aan, lang en aan dachtig. Ze werd er verlegen van. „Wil je het niet voor me doen, Frederik?" „Och, dat wiel.... Laat dat maar liggen. Mis schien is dat niet meer noodig." Ze keek hem vragend aan en begreep hem niet. „Wat meen je toch. Dat het tóch te duur komt „Neen," zei hij, „ik meen dat vandaag of morgen wel 'ns iemand bij je kan komen om te vragen of je niet z'n vrouw wil worden." „Ik weet niet wie zoo dom zou kunnen zijn. Meis jes, die in de armenhuizen wonen...." „Toch weet ik er een, die het van plan is jou te vragen," viel hij haar in de reden, „dan behoef je niet meer met die kar en kreupelen hit den boer op." „Jij schijnt dan meer te weten dan ik. Mag ik je nog vragen, wie dat zou willen doen of moet dat., 'n verrassing blijven Frederik greep weer naar z'n hamer en beitel en ging weer met geweld aan den gang. Eindelijk hield hij even op en zonder haar aan te zien zei hij „Je mag het wel weten.... Ik wil je vragen En verwoed sloeg hij er weer op los. Toen hij weer opkeek, stond Annemie met haar rug naar hem toe gekeerd, haar hoofd voorovergebogen. Het scheen dat ze huilde. Hij legde aarzelend z'n gereedschap neer en ging schoorvoetend naar haar toe. Hij was verwarder dan toen hij van 't voorjaar dat koppel hollende paarden opving. „Maar Annemie," zei hij, z'n zware stem zooveel mogelijk dempend, „waarom huil je nu Huil je van schrik Ze keerde zich langzaam om en keek nu met vochtige glinster-oogen naar hem op. „Weineen jongen. Ik huil van blijdschap. Je moet bedenken het is heel wat voor 'n arm wees meisje als 'n goede man haar vraagt, 'n Man. als jij bent." „Ik 'n goede man," zei hij verbluft. „Ik „Buk toch eens even," commandeerde ze, „je bent zoo ontzettend groot." En voor hij begreep wat ze wilde, klapte 'n klin kende zoen op z'n wang. Met 'n zucht van verlichting stapte moeder Halvard van haar stoof. Ze was zóó nieuwsgierig hoe dat daar in de schuur zou afloopen, dat ze even door het raampje van de keukendeur moest gluren. Het was in orde, dat had ze gezien. Het was zoo goed in orde, dat ze bang was, dat hij Annemie zou breken met z'n groote, onbehouwen handen. Ze schudde glimlachend haar hoofd. Wat kan 'n niensch toch ineens veranderen. Vroeger was hij zoo'n houten Klaas. Ze veegde haar handen aan haar schort af. Dat deed ze altijd als ze 'n werkje achter den rug had.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 15