Een^MloorcI ooraenaar en ZIJ n oon DOOR A. OSCAR KLAUSSMANN No. 43 VRIJDAG 10 JANUARI 1930 845 GOUDA Interieur van de bekende Groote kerk met hare nog bekender üoudsche glazen: de prachtig beschilderde glasramen, die niet alleen de trots van den Gouwenaar, maar van heel ons kunst- en historie-minnend land uitmaken. Krauze liet de lamp erin schijnen en 't bleek, dat de heele holte met allerlei kleeding- stukken volgestopt was. Hij rukte onge duldig een gedeelte daarvan uit, tot hij gevonden had, wat hij zocht 'n klein pakje, waarmee hij zich naar de tafel voor de canapé begaf. Hij nam het omhulsel weg en had den inhoud in zijn hand, een tamelijk groot, met paarlen versierd medaljon, zooals de dames die vroeger aan gouden kettinkjes otn haar hals droe gen. Hij drukte op de sluiting en keek een paarsecon- den lang naar het in het medaljon zijnde portret, de beeltenis van een jong meisje met mooie, vrien delijke gelaatstrekken. Met een pennemes haalde hij het portretje eruit maar hij ging daarbij op zettelijk zoo te werk, dat een gedeelte van het portret, en wel juist de karakteristieke onderste helft van het gezicht, in het medaljon achterbleef. Nadat hij toen het sieraad weer ingepakt had, en wel in een vel wit schrijfpapier, waarvan hij eerst de twee kanten nauwkeurig onderzocht had, ruim de hij nu de wanorde in de kamer op, terwijl hij de voor den dag gehaalde kleedingstukken op hun oude plaats en de latafelnn haar ouden, onverdach- ten toestand bracht. Zijn eigenaardige daden waren daarmee echter nog niet afgeloopen veeleer begon nu pas een heel vreemde, moeilijke en zeer lastige bezigheid, die hem volle twee uren in beslag nam. Uit een op de tafel liggend nummer van het „SilezischeDagblad" knipte hij namelijk hier en daar zorgvuldig uitgezochte stukjes, meest slechts uit enkele woorden of zelfs uit enkele letters bestaande, om die dan in een bepaalde volgorde voorzichtig op een tweede vel papier te plakken. Het werk vorderde slechts langzaam, maar- Krauze gunde zich geen minuut van rust en dus mocht hij einde lijk zijn werk als voltooid beschouwen. Hij vouwde het papier in den vorm van een brief en stak dien met het ingepakte medaljon in een Z enveloppe, die na verloop van een kwartier het eveneens van uitgeknipte woorden en letters be staande adres vertoonde. „Aan het Koninklijk Gerechtshof te Breslau." Den gereed zijnden brief legde hij onder het hoofdkussen van zijn bed, nu trok hij haastig zijn kleeren uit en kroop onder de wol. Maar toen eenige uren later de morgen door de ramen gluurde, zag hij op het bed een slapeloozen man met roodgeran de oogen en afgematte gelaatstrekken. XIX rXe gevangene Malinowski in het tuchthuis te In- sterburg was in zijn eenzame cel aan zijn ge wone bezigheid, 't eentonige werk van zakkenplak- ken. Hij was niet lui maar toch kwam hij niet hard vooruit, want 'n luide, blijkbaar zeer pijnlijke hoest noodzaakte hem herhaaldelijk op te houden en als de aanvallen bijzonder hevig opkwamen, was hij daarna iederen keer zoo afgemat, dat zijn beven de handen slechts met moeite hun gewone werk deden. Daar hoorde hij, dat de deur in de scharnieren draaide en een bevelende stem riep „Naar den directeur Zwijgend stond de gevangene op, bedekte zijn kaalgeschoren hoofd volgens voorschrift ij^ct zijn pet, die op een hoekplank in de cel lag en ging de gang in. Daar stond al een tweede opzichter, die den gevangene oplettend aankeek, tot zijn ambt genoot de celdeur weer had gesloten en toen ging het onder deze dubbele bewaking door de holle gangen en twee verdiepingen naar beneden tot in het kantoor van den directeur. Ook hier waren de scherpste voorzorgsmaatrege len tegen eventueele ontvluchtingspogingen der gevangenen genomen. De voorgeleide gevangene kwam namelijk door de deur in een uit stevige ijzeren stangen bestaande kooi- 1£* achtige ruimte, die hem slechts 'n IN O. i_? enkelen stap naar voren vergunde, zoodat de in de kamer zijnde personen niets van hein hadden te vreezen. De directeur leunde op een tafeltje, waarvoor een klerk had plaats genomen en nadat hij den gevange ne onderzoekend had aangekeken, vroeg hij „Heet u Stefan Malinowski „Om u te dienen „Door den advocaat Herms in Koningsbergen, die tijdens den duur van uw gevangenschap tot beheerder van uw vermogen aangesteld is, zijn hier twee geschreven stukken gekomen. Van het eene moet u kennis nemen op het andere hebt u te antwoorden. Nummer 1 komt van een mevrouw Deloria uit Breslau en is aan den advocaat gericht. Zij verzoekt, u te laten mededeelen, dat door de Rijksbank voor Elze Lobener dertigduizend Mark werden uitbetaald, dat echter de helft van het geld gebruikt is moeten worden, om een dringende schuldverordening van uw vriend, die u onlangs bezocht, te voldoen. De briefschrijfster verzoekt om een herhaalde geldzending voor het meisje Lobener en om aan te geven wat gedaan moest worden met betrekking tot de reeds aangekondigde volgende eischen van den genoemden schuldeischer. De gevangene, die in een nederige houding op lettend geluisterd had, wilde antwoorden, maar nog voordat hij zijn mond kon openen, kwam er weer een van die hevige 'langdurige hoestbuien, die hem schijnbaar haast deden stikken. „U hoest verschrikkelijk," zei de directeur. „Gevoelt u zich ziek?" „Zoo kan ik het niet noemen, directeur, al gevoel ik mij ook niet heel goed. Ik hoest al sedert vele jaren. In den herfst en in het voorjaar wordt het altijd iets ergermaar het is toch telkens weer beter geworden, zonder dat ik er iets bijzonders tegen deed."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7