No. 43
VRIJDAG 10 JANUARI 1930
847
het voorwerp is zeer zeker afkomstig uit het bezit
van een vrouw, die kort geleden hier in Breslau
vermoord en beroofd werd. Als u waarlijk niets
met deze zaak te maken hebt, kan het u toch niet
moeilijk vallen, om ons dit op een of andere manier
te bewijzen."
„Neem mij niet kwalijk," viel de tooneelspeler
hem met een brutale kalmte in de rede, die even
goed van zijn onschuld als van zijn verstoktheid
kon getuigen, „maar dat wil dan toch zeggen, de
dingen ondersteboven zetten. Als u mij gevangen
laat nemen, dan is het toch uw zaak, om mij te
bewijzen, dat ik iets misdaan heb, en niet omge
keerd. Het is al genoeg, dat ik op uw vragen ant
woord. Meer kunt u niet van mij verlangen."
„Nu, Kettner, de officier van justitie zal u er wel
over 'inlichten, of dat genoeg is of niet. Ik ben
voorloopig met u klaar. Nog slechts twee vragen
Kent u dien heer daar
Hij wees met zijn hoofd naar den hoek, waar,
Krauze plaats had genomen. De gevangene wendde
zich om, keek onverschillig naar den graanhande
laar en gaf een ontkennend antwoord.
Nu schoof de hoofdcommissaris een fotografie
naar hem toe, die hij uit den voor hem liggenden
bundel acten had gehaald.
„Maar de man, dien dit portret voorstelt, is u
toch zeker wel bekend
Ondanks den vertrouwvollen toon van zijn vraag
had hij beslist weer een ontkennend antwoord
verwacht en nauwelijks kon hij zijn verbazing
verbergen, toen Kettner in plaats daarvan heel
ongedwongen zei „Ja, dit gezicht moet ik onvoor
waardelijk kennen. Ik weet echter niet dadelijk,
waar ik het thuis moet brengen. Het kan nog niet
lang geleden zijn, dat ik dien man gezien en ge
sproken heb. Noemt u zijn naam maar, dan zal het
mij wel weer te binnen schieten."
„Ik geef er de voorkeur aan, dien naam voor
loopig niet tegen u te noemen. Span dus alstu
blieft uw geheugen een beetje in."
Kettner scheen waarlijk een minuut lang vlijtig
na te denken maar toen gaf hij het op en zei
schouderophalend „Ik kan het mij op 't oogenblik
niet herinneren. Maar dat het weer in mijn geheu
gen komt, is zeer zeker. Ik moet zelfs meer dan
eens den man hebben ontmoet waarschijnlijk
op reis, want als het hier in Bresiau was geweest,
zou ik het mij in ieder geval vlugger herinneren."
„Nu, u hebt immers den tijd, om er over na te
denken," zei de hoofdcommissaris kalm, terwijl hij
de fotografie weer tusschen de acten legde „Ver
zuim slechts niet, het mij mee te deelen, als uw
geheugen zich zou aanmelden."
Op zijn wenk werd Kettner, die voortdurend
zijn onverschillige houding had bewaard, weer
weggebracht en Lintwist wendde zich tot den
graanhandelaar, die onbeweeglijk in den half-
donkeren hoek op zijn stoel was blijven zitten.
„Nu, mijnheer Krauze, u had intusschen wel
gelegenheid genoeg, om den man te bekijken.
Herinnert u zich, hem ooit bij uw schoonzuster
te hebben gezien?"
De aangesprokene stond langzaam op. Het
gezicht van den man, die misschien de moordenaar
van de ongelukkige mevrouw Abt kon zijn, moest
hem toch zeer ontroerd hebben, want zijn gezicht
was heelemaal vaalbleek en zijn dunne lippen
beefden, toen hij ging spreken.
„Neen," antwoordde hij, „noch bij mijn schoon
zuster, noch ergens anders. Hij was mij geheel
onbekend."
„Zooals ik nu geloof, is hij ook niet de eigen
lijke dader, maar slechts een van zijn medeplich
tigen. Maar het was toch zeer merkwaardig, dat
hij in de fotografie van den overleden Beyer het
portret van een bekende meende te zien. Een of
andere geheimzinnige samenhang moet er toch
zeer zeker bestaan."
„Ik geloof veeleer, mijnheer," viel Krauze ge
jaagd in, „dat een toevallige gelijkenis hem op een
dwaalspoor heeft gebracht. Hij komt door zijn
beroep met zooveel menschen in aanraking."
„Dat wel, maar zijn verzekering klonk zoo be
slist, en hij scheen steeds zekerder van zijn zaak te
worden, toen hij het portret langer bekeek. Ik
ben inderdaad zeer nieuwsgierig, wat daarmee ten
slotte bereikt zal worden. Ha, bent u daar weer,
Braun Nu, is er nieuws
De commissaris aarzelde, terwijl hij door een
vragend gebaar op den graanhandelaar wees.
De hoofdcommissaris ging echter lachend voort
„Voor mijnheer Krauze, die zich als een vrijwillige
en ijverige medewerker heeft gedragen, behoeven
wij, wat den moord op mevrouw Abt betreft, geen
geheimen te hebben. Of u moest bijzondere rede
nen hebben.."
„Neen, hoofdcommissaris, wat ik wilde berichten,
is op stuk van zaken niet zeer belangrijk. Ik heb
Hubner nauwkeurig laten nagaan en het is zeker»
waar, dat de gevangenneming van Kettner, waar
van hij twee uur geleden kennis kreeg, hem ten
zeerste verontrust en opwindt. Hij heeft eerst een
heelen tijd doelloos in de straten rondgeloopen."
„Misschien om een nieuwen bestuurder voor zijn
„museum" te zoeken
„Neen, van zoo'n bedoeling was volstrekt niets te
bemerken. Hij ging ten slotte naar mevrouw
Deloria, bleef ongeveer twintig minuten bij haar
en keerde toen terug naar zijn logement. Verschil
lende woorden, die hij tegen den portier heeft ge
zegd, doen vermoeden, dat hij voornemens is
binnenkort van hier te verdwijnen."
„Dat zullen wij toch maar liever beletten. Hij
wordt toch zeker nog goed in het oog gehouden
„Zeer zeker, hoofdcommissaris. En die beide
beambten hebben het bevel, om hem bij een even-
tueele poging tot vluchten, op het oogenblik van
zijn vertrek gevangen te nemen."
Zondag sslemming
's Zondags lijken alle straten
Kil en kaal en nreemd oertalen
l'Ji mij. nette Zondagsmenschen
Met de groote en kleine menschen.
Met de afgemeten pussen
En tie nlekkelooze jassen.
(laan in geesteloos gekuier.
Soms in eindeloos geluier
Onder 't eeumig /lirt-gedoe,
I an huis af en naar huis toe.
Maar de oude grijze toren
Peinst en doet lods tonen hooren
HARTMAN.
„Zeer goed, dat zal voorloopig wel genoeg zijn.
Ik zou het eerste verhoor van Kettner door den
officier van justitie afwachten, voordat ik met be
trekking tot dezen Hubner verdere maatregelen
neem. Zorg er slechts voor, waarde Braun, dat wij
ieder oogenblik kunnen ingrijpen. Maar wat hebben
wij daar nu De dienstdoende politieagent was
met een visitekaartje binnengekomen, en zei
„De dame verzoekt den hoofdcommissaris drin
gend om een kort onderhoud
„Mevrouw Deloria riep Lintwist haast vroo-
lijk, nadat hij het kaartje had gezien. „Haar komst
is ongetwijfeld een gevolg van het bezoek, dat
Hubner zooeven bij haar heeft afgelegd. Zij zal
iets tot zijn voordeel willen uitbrengen. Natuurlijk
moet zij binnenkomen En u, Braun, moet in ieder
geval bij het gesprek tegenwoordig blijven."
„Maar ik, hoofdcommissaris, verzoek dringend
mij te mogen terugtrekken," zei nu de graanhande
laar, terwijl hij ongerust naar de deur keek, waar
door mevrouw Deloria binnen moest komen.
„Het zou die dame misschien doen ontstellen, als
zij mij hier zag."
„U hebt gelijk, mijnheer Krauze. Ga intusschen
daar in de zijkamer. Maar als uw zaken het toelaten,
zou ik u willen verzoeken, daar te wachten, tot ik u
weer laat roepen. Ik heb toch misschien nog een
en ander met u te bespreken."
Krauze gunde zich nauwelijks den tijd, om iets
van een toestemming te prevelen en hij had ver
standig gedaan, zich te haasten, want bijna in het
zelfde oogenblik, toen hij de deur van de zijkamer
dichtdeed, ruischte de voormalige schoolrijdster
aan den tegenovergestelden kant over den drempel.
Zij was prachtig gekleed. Met haar koninklijke
gestalte zag zij er mooier uit dan ooit. In haar
gezicht en in den toon van haar stem bleek niets
van verlegenheid of opwinding, toen zij na een lichte
buiging tegen den hoofdcommissaris zei „Het
spijt mij zeer, heeren, u nogmaals lastig te moeten
vallen maar ik bevind mij in zoo'n eigenaardigen
toestand, dat ik wel moest besluiten, om dezen niet
zeer aangenomen stap te doen. Ik wilde mij name
lijk persoonlijk ervan overtuigen, dat de politie
er niets op tegen heeft, als ik Breslau voor een
onbepaalden tijd verlaat."
„De politie heeft slechts in enkele gevallen het
recht, iemand in zijn persoonlijke vrijheid te be
perken," antwoordde Lintwist ontwijkend, maar
zeer beleefd, „en als u niet zelf van meening is,
dat zoo'n geval bij u zou kunnen bestaan
„Ja, heeren, hoe kan ik dat weten I" viel me
vrouw Deloria levendig in. „Ik heb in den laatsten
tijd zulke eigenaardige dingen ondervonden, dat
men het inij niet kwalijk kan nemen, als ik eenigs-
zins angstig en wantrouwend ben geworden. Die
raadselachtige geschiedenis met de belasting
kwitantie van mijn overleden broer staat mij m'aar
steeds voor den geest, en nadat ik in deze zaak voor
u een letterlijk verhoor moest ondergaan, droom ik
bijna iederen nacht, dat men mij gevangen neemt
en als de moordenares van een oude vrouw veroor
deelt. Ja, ik zou zelfs eens de doodstraf hebbert
ondergaan, als het bellen van den bakkersjongen
mij niet in het laatste oogenblik had gewekt. U
begrijpt, dat deze toestand op den duur alles behal
ve aangenaam is."
Zij had met een lachend gezicht van haar angsten
verteld en ook de hoofdcommissaris glimlachte.
„Zooals ik vermoed, wilt u dus voor die akelige
droomen op de vlucht gaan."
„Ja. Daarvoor en voor het afgrijselijke spook
van de verveling, die altijd zoo vreeselijk voor mij
is geweest. Het is mij hier in Breslau te saai en te
eentonig. Ik moet licht en lucht en vroolijke kleu
ren om mij heen hebben. Het verlangen daarnaar
ligt nu eenmaal in mijn karakter. Ik denk voorloo
pig met mijn gezelschapsjuffrouw naar Berlijn te
gaan, omdat ik iets te bespreken heb met den
Argentijnschen gezant over een erfenis, en van
daar wilde ik naar het Zuiden gaan. Maar ik wil
liever de laatste toebereidselen niet maken, voordat
ik van de politie heb vernomen, dat zij mij niet meer
noodig heeft. Ik stel mij hiermee voor iedere ge-
wenschte inlichting te uwer beschikking. En als u
het raadzaam acht, dat ik mijn adres nog opgeef,
dan ben ik, ofschoon niet graag, daartoe bereid."
„U kunt reizen, wanneer en waarheen u wenscht,
mevrouw Deloria. Maar wel moet ik u daarover
eenige voorschriften geven."
„Mijn getuigenis is dus niet meer noodig? De
zaak van de belastingkwitantie is dus al door u
opgehelderd
„Dat niet. En het zou heel goed mogelijk zijn, dat
wij in den verderen loop van het onderzoek nog een
of andere inlichting van u zouden verlangen. Maar
dat kan ongetwijfeld zeer goed schriftelijk gebeuren
en het zou dus genoeg zijn, als u ons tijdens uw
afwezigheid steeds in het bezit van uw tijdelijk
adres wilde laten."
„Met het grootste genoegen, want ik ben volstrekt
niet van plan, mij te verstoppen. Zoodra ik in Ber
lijn een geschikte woning heb gevonden, zal ik u
daarvan kennis geven, en hetzelfde zal gebeuren,
zoodra ik van verblijfplaats verander."
„Wij zullen u daardoor zeer verplicht zijn," zei
de hoofdcommissaris. En daar hij er verder niets
bijvoegde, kon mevrouw Deloria na een beleefde
buiging vertrekken.
„Wat zegt u daarvan, Braun vroeg Lintwist,
toen zij weg was. „Hebt u ooit zooiets ondervonden?
„Die dame is in ieder geval een zeer interessante
persoon, over wier hoedanigheden en plannen wij
toch niet genoeg ingelicht zijn. Want ik ben over
tuigd, dat ook haar huidig bezoek slechts een fijne
zet in haar goed berekend spel is geweest."
„Natuurlijk. Maar juist, omdat wij nog niets
weten, moeten wij ons voorloopig nog houden, alsof
wij volstrekt niet aan haar onnoozelheid twijfelden
„En als zij van de gelegenheid gebruik maakt,
hoofdcommissaris, om voor altijd te verdwijnen
„Daar ben ik niet bang voor. In het begin zal zij
zeer zeker haar verblijfplaats zeer juist opgeven en
wij moeten er dan voor zorgen, dat wij haar
nooit uit het oog verliezen. Die vrouw handelt vast
volgens een vooraf gemaakt plan, en bij zulke
menschen komt men volgens mijn ervaring altijd
veel gemakkelijker achter hun streken dan bij min
der slimme, die slechts de ingeving van het oogen
blik volgen." fWordt voortgezet)