No. 44 VRIJDAG 17 JANUARI 1930 875 maar zijn gezicht was zoo bleek, zoo vreeselijk bleek en zijn oogen maar het kan immers ook zijn, dat het mij in mijn opwinding erger voor kwam, en het is misschien verkeerd van mij, u zoo'n angst aan te jagen." ,,Ga voort," drong Harmening aan, wiens handen nu eveneens begonnen te beven. ,,Wat zei hij Waarom was hij naar huis gegaan Of wat is er anders gebeurd „Ik weet volstrekt niets. Hij zei eigenlijk niets anders, dan dat ik hem niet met mijn vragen moest hinderen en hem niet mocht storen, want hij had een paar zeer noodzakelijke brieven te schrijven. Maar dadelijk daarna gooide hij de pen weer neer en greep met beide handen in zijn haar. Toen hoorde ik heel dui delijk, hoe hij snikte." De hoofdcommissaris was opgesprongen om te schellen. ..Mijn overjas, Hellwig mijn hoed Vlug, ik heb geen tijd te verliezen Heb je nog meer gezien, Alice Ik klopte aan de deur toen sprong hij op en zonder open te doen riep hij mij woedend toe, dat ik hem eindelijk met rust moest laten. Het was een toon, dien hij nog nooit tegen mij had aan geslagen en zijn stem klonk zoo vreemd en zoo heesch, dat ik opeens onbeschrijfelijk angstig werd en mij hals over kop aankleedde om ti te halen. Toen hij daar midden in de kamer stond, met zijn doodsbleek ge zicht naar de deur gewend, heeft hij eruit gezien alsof ..Alsof spreek dan toch, meisje ..Alsof hij zichzelf een ongeluk wilde aandoen, papaBitter schreiend had zij het gezegd. Zonder zich aan het binnenkomen van den klerk te storen, greep de hoofdcommissaris als een wanhopige haar beide handen vast. ..En kon je toen weggaan liet je hem toen alleen „Hij is niet alleen," snikte het arme meisje. „Hein is immers bij hem. En hij heeft mij beloofd hem niet te verlaten, voordat u kwam." „Hein? welke Hein? Mijnheer van Liebenow misschien Alice knikte. „Dat is immers zijn beste vriend en als er iemand eenige overmacht op hem heeft dan is hij het. Ik ontmoette hem toevallig juist vóór ons huis. En hij was dadelijk bereid naar boven te gaan, toen ik hem de reden van mijn opwinding mee deelde. U is toch niet boos, papa, omdat ik het hem verteld heb „Hoe kan ik weten, of je er goed mee hebt ge handeld, nu ik er immers niets van begrijpIn ieder geval zullen wij dadelijk naar huis rijden. Help mij even met mijn overjas, Hellwig! Zoo dank jeEn nu vlug II lWfet de vlugheid van een jongeling was de hoofd- commissaris van politie zoo snel de trap van zijn deftige woning opgeloopen, dat zijn dochter hem slechts met moeite kon volgen. Maar zijn hand beefde zoo, dat er seconden verliepen, eer hij zijn jas kon uittrekken. Toen hij tot adem was gekomen, ging hij naar de kamer van zijn zoon, vanwaar hij een ernstige, kalme mannenstem hoorde. En zijn lippen spraken een stil dankgebed, omdat hij nog niet te laat was gekomen. Zonder aan te kloppen deed hij nu de deur open. Met een enkelen oogopslag had hij den toestand overzien. Degene, die zooeven gesproken had, stond mid den in de kamer aan de tafel, 'n statige blonde man van een dertig jaar. Zijn knap gezicht was zeer ernstig en hij was in de houding van een bclan- stellenden trooster over den ander heengebogen, die geheel terneergeslagen in een leuningstoel zat en zijn hoofd op zijn op de tafel leunende ar men had gelegd. Het kraken der deur en het plotselinge zwijgen van den spreker was voor den blijkbaar wanhopigen man een aanleiding om zijn hoofd op te heffen. Zijn verdrietig, mager en doods bleek gezicht wendde hij naar den binnenkomende toe. De andere legde zijn hand op den schouder van den jongen man en zei„Je moet nu alles aan je vader vertellen, Paul en ook datgene, wat ik zooeven tegen je heb gezegd. Er is volgens m'n over tuiging nog volstrekt geen reden tot wanhoop aan wezig." Toen ging hij met een beleefde buiging naar den heer des huizes. Ik hoop, commissaris, dat u mij terwillevan mijn vriendschap voor uw zoon mijn be moeiingen in deze zaak wilt vergeven. Ik zal u mis schien later nog om een kort gesprek verzoeken." Harmening, die blijkbaar slechts met moeite zijn ongeduldige opwinding bedwong, knikte toestem mend, en de andere ging de kamer uit. Toen hij Alice voorbijliep, die aarzelend en besluiteloos achter haar vader was blijven staan en sedert haar binnenkomen den blonden jongen man angstig had aangekeken, scheen diens smeekende blik haar om uitgeleide te verzoeken. Zij moest hem ook dadelijk begrepen hebben, want zij ging na hem de deur van de kamer uit en trok deze achter zich dicht. Vader en zoon waren nu alleen met elkaar. Met een wild gebaar wierp de commissaris zijn hoed op de tafel. „Wat beteekent dat, Paul Hoe moet ik je gedrag uitleggen En hoe komt die vreemde ertoe, zoo tegen mij te spreken Langzaam was de ondervraagde van zijn stoel opgestaan. Als een ontwakende, die uit de droo- merigheid van den slaap tot de werkelijkheid tracht terug te keeren, streek hij met zijn uitgeteerde, ziekelijk doorschijnende hand over zijn klam voor hoofd en door zijn verwarde zwarte haren. „Wat heeft hij gezegd, papa? Ik weet het niet. Ja, ik meen gehoord te Jiebben, dat hij mij wilde helpen. Maar dat is immers onzin. Mij kan niemand meer helpen." „Waarvoor heb je hulp noodig Ben je ziek „Neen. Maar ik ben een eerlooze en een verworpe ling. Vervloek mij, vader, want ik heb schande over u gebracht een onuitwischbare schande. Ik ben een dief." Met zijn beide handen greep de hoofdcommissaris de schouders van zijn bevend vóór hem staanden zoon vast, om hem in een hevige opwinding door elkaar te schudden. „Vertel geen onzin, jongen. Wat je daar zegt, is niet waar het kan niet waar zijn. Je hebt schul den gemaakt, lichtzinnige schulden misschien. Maar iets ergers heb je niet gedaan. Spreek dan toch, dat is immers om gek te worden „Toch wel, papa. Wat zou het mij nu nog kunnen helpen, te loochenen Ik heb iets veel ergers gedaan ik heb gestolen en niet slechts een enkelen keer heb ik gestolen niet pas vandaag of gisteren, maar sedert maanden zoo lang al, dat ik vol strekt niet meer kan zeggen hoe vaak." Toonloos en heesch was de verschrikkelijke bekentenis over zijn lip pen gekomen Meteen pijnlijk gekreun liet de politiecommissa ris zijn handen van de schouders van zijn zoon glijden en wendde zich van hem af, om een paar onvaste schreden door de kamer te doen. Seconde na seconde ging voorbij, zonder dat hij een woord sprak. Toen begon de jonge man, misschien omdat dit zwijgen onverdraaglijk voor hem was, opnieuw te spreken. Op den rand van de tafel leunend en zijn oogen strak op het vloer kleed gevestigd, ging hij op denzelfden doffen toon voort„Ik had weer schulden gemaakt en had niet meer den moed, die aan u te bekennen. Mijn schuldeischers werden lastig en juist op het oogenblik, toen ik geen raad meer wist, werd mij de taak van de ziekgewor- den kassier opgedragen. Honderdduizenden gin gen dagelijks door mijn handen en er was weinig controle. Toen, nadat men mij gedreigd had den volgenden dag u om betaling te vragen, bezweek ik voor den eersten keer." „En toen vond je genot in die gemakkelijke bezigheid? Nu kon je immers naar hartelust van het leven genieten O wat 'n schande wat 'n schande „Ik moest mijn misdaad herhalen om het eerste gat te stoppen. Maar ik wilde het heele tekort ver goeden, en omdat ik geen ander middel daarvoor wist, begon ik te speculeeren. Een pasbeginnend makelaar, die waarschijnlijk de waarheid vermoed de en zijn stilzwijgen duur genoeg liet betalen, was mijn bemiddelaar in die dingen. Maar ik had geen succes en het gat, dat ik ermee wilde dichtstoppen, werd steeds grooter, tot nu, tot vandaag alles ontdekt werd Harmening voelde aan zijn hoofd. AI het over- groote leed zijner ziel was op zijn gezicht te lezen. „En moet dit alles waarheid heeten Moet ik er waarlijk aan gelooven Mijn zoon een dief, een ontmaskerd misdadiger. Het is toch zoo nietwaar? Zei je niet, dat je schuld al ontdekt was Paul knikte zonder op te kijken. „Mijnheer Delmonte riep mij vanmorgen in zijn privé kantoor en noemde het bedrag precies tegen mij. Ik weet niet, hoe hij ertoe gekomen is mij te verdenken. Maar hij zei tegen mij, dat hij in den laatsten nacht zelf de kasboeken nagezien en de bedrieglijke posten van ontvangst vastgesteld had, waarmee ik mij van den eenen dag in den anderen had ge holpen." „Hij heeft natuurlijk zijn verlies al aangegeven „Neen. Hij zei, dat hij tevoren met u over de zaak wilde spreken en droeg mij op, u bij hem te laten komen. Maar het is beslist overbodig, dat u naar hem toegaat, papa Als het iemand anders was, zou er misschien nog hoop bestaan. Maar Delmonte is harder dan steen. Pas een paar weken geleden heeft hij een armen kasbode, die in groote armoede zich honderd mark had toegeëigend, onbarmhartig aan de politie overgeleverd, ofschoon de vrouw van den ongelukkige hem te voet was gevallen en hij wist, dat die menschen een stervend kind thuis ladden." Wordt voortgezet) STREEFKERK Vanaf den Lekdijk heeft men een aardig uitzicht over het dorp.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 15