Een M oord enaar en ZIJ n oon A. OSCAR KLAUSSMANN Fanny Flapuit zegt: 866 VRIJDAG 17 JANUARI 1930 No. 44 Over Hubner heb ik geen woord gezegd en ik wed, dat zij de niets vermoedende dame zou hebben gespeeld, als wij haar de gevangenneming van Kettner hadden meegedeeld. Misschien zou het niet ondoelmatig zijn geweest, om door deze kleine proef te bepalen, hoe ver haar komediespel gaat." „Ik heb er wel aan gedacht, maar ik ben weer tot andere gedachten gekomen, want ik was er vooral op uit, om die vrouw gerust te stellen. Waar schijnlijk wilde zij achterhalen, of wij haar relatie met Hubner kennen en zij zou misschien al haar berekeningen veranderd hebben, als zij daarvan iets bemerkt had. Nu stel ik mij den loop van zaken zoo voor, dat zij vandaag of morgen met haar ge zelschapsjuffrouw vertrekt en dat Hubner zich gereed houdt, om haar een paar uur later te volgen. Maar hiernaast hebben wij nog altijd onzen vriend Krauze. Roep hem even binnen, waarde Braun. Wij hebben geen reden, om dien heer nog langer hier te houden." De commissaris opende de deur van de zijkamer, waar de graanhandelaar ongeduldig pruttelend heen en weer liep. Na een vriendelijk verzoek van den ambtenaar kwam hij over den drempel. On gerust keek hij naar den hoofdcommissaris. „Wij willen uw tijd niet langer in beslag nemen, beste mijnheer Krauze," zei Lintwist vriendelijk, „want de tijd van een man van zaken is altijd kost baar. Ik weet immers, dat ik op uw bereidwilligheid mag rekenen, als ik die andermaal noodig heb." Krauze boog toestemmend maar hij aarzelde nog met zijn vertrek. „Mag ik vragen, hoofdcom missaris, wat het bezoek van mevrouw Deloria te beteekenen had „O, niets bijzonders. Zij deelde mij slechts mee, dat zij op het punt was, een groote reis te maken en dat Hij wilde blijkbaar nog breedvoeriger daarover uitweiden en in de oogen van den graanhandelaar de belangstelling lezen, waarmee deze op zijn me- dedeelingen wachtte. Nu stoorde het binnenkomen van een beambte den hoofdcommissaris midden in zijn redevoering. De man overhandigde zijn meerdere een open blad papier en Lintwist zei, nadat hij het gelezen had „Henkei Iaat telegra- feeren, dat hij tengevolge van het ontvangen bevel Hubner zooeven, verdacht van vluchten, gevangen heeft genomen. Ik moet bekennen, dat het mij aangenamer was geweest, als hij daarmee gewacht had. Rupp zou in ieder geval voorzichtiger te werk zijn gegaan. Nu, omdat het eenmaal gebeurd is, moeten wij ook daarin berusten. U wilt wel zoo vriendelijk zijn, Braun, den officier van justitie dadelijk bericht te sturen." Dat Krauze nog altijd in de kamer was, had de hoofdcommissaris schijnbaar geheel vergeten. Met een gefronst voorhoofd begon hij zich in de studie van de voor hem liggende acten te verdiepen, en om hem niet te storen, ging de graanhandelaar na een korte aarzeling zachtjes weg. Wel droeg hij zijn hoofd nu iets hooger en vrij moediger dan tevoren, maar de veerkrachtige frischheid en de haast vroolijke zekerheid, die na de Insterburgsche reis in zijn optreden waren gebleken, hadden hem toch geheel verlaten. Voor dit oogenblik had hij door een brutaal optreden den gtvreesden kwelgeest wel verdreven en zijn vermetele berekeningen waren weer juist gebleken. Maar hij kon toch bij zichzelf niet ont kennen, dat het slechts een armzalig uitstel was, wat hij op die manier gewonnen had en dat de paardrijdster en Hubner des te gevaarlijker voor hem zouden worden, als hij van dit korte uitstel geen goed gebruik wist te maken. Z XXI 1-4 et is allemaal volmaakt in orde," zei mevrouw 1 Deloria, toen zij weer in het rijtuig stapte, waarin Elze voor het commissariaat van politie op haar had gewacht. „Men heeft mij verzekerd, dat men ons onderweg niet lastig zal vallen en daarom heb ik besloten, niet morgen, maar al vandaag op reis te gaan." „Vandaag al?" herhaalde Elze verschrikt. „Is er dan waarlijk zoo'n haast bij, lieve tante „Zéker 1" antwoordde mevrouw Deloria eenigs- zins vinnig. „En ik moet bekennen, kindlief, dat ik je gedrag een beetje vreemd vind. Deze reis moest je veel plezier doen, omdat je daardoor in de ge legenheid komt, om op de aangenaamste manier een groot stuk van de wereld te leeren kennen. In plaats daarvan ben je bedrukt en zet 'n treurig gezicht, alsof er wie weet wat voor vreeselijks van De mannen hebben in Jen regel hel laatste moord en dat is ..ja" je wordt verwacht. Ben je dan door zooveel sympathie met deze stad verbonden, of bestaan er ondanks je belofte nog geheimzinnige relaties, die je hier vasthouden Elze had in dit oogenblik een bekentenis van de waarheid op haar lippen. De leugens rondom haar en het afschuwelijke verstoppertje-spelen, waarin haar voortdurend tegen haar zin de een of andere rol ten deel viel, deden haar dubbel pijnlijk het besef van haar eigen onoprechtheid gevoelen. Zij verlangde naar de mogelijkheid van een open hartige bekentenis als naar de bevrijding van een zwaren last. Maar toen zij nu opkeek en de oogen van me vrouw Deloria met een wantrouwend onderzoeken de, zelfs dreigende uitdrukking op zich gevestigd zag, verloor zij den moed weer. Zij kon er niet aan twijfelen, dat het de grootste verontwaardiging van haar weldoenster gaande zou maken, als zij haar iets van Rudolf geheim bezoek en van haar verloving vertelde. En met geen enkel woord zou zij zich tegen het onafwendbare verwijt hebben kunnen verdedigen, dat zij zich aan misbruik van vertrouwen en aan een groote ondankbaarheid schuldig had gemaakt.Deze drukkende overtuiging was het, die ook nu ondanks al haar goede voor nemens haar lippen gesloten hield en haar zelfs tot haar beschaming dwong, om de ouden leugen door een nieuwe te bekrachtigen. „Neen," zei ze zacht, maar zij keek daarbij niet naar de vraagster op en haar gezicht gloeide. Mevrouw Deloria had weinig menschenkennis moeten bezitten, als tegenover deze verraderlijke kenteekenen de verdenking niet in haar opgekomen was, dat haar beschermeling iets i/~ voor haar geheim trachtte te hou- IN O. ÏO den. Zij fronste inderdaad onheil spellend haar wenkbrauwen en haar gezicht trilde als voor een uitbarsting van drift, zooals Elze die in den laatsten tijd soms bij haar weldoenster bemerkt had, al waren die ook tot heden nooit tegen haar, maar altijd tegen afwezige personen uit gesproken. Minutenlang heerschte er een drukkende stilte, waarin 't jonge meisje haar hart hoorde kloppen. Maar toen moest mevrouw Deloria in een plotseling veranderd humeur, zooals dit bij haar geen zeld zaamheid was, tot het besluit zijn gekomen, om haar ongetwijfeld bestaanden argwaan liever voor zich te houden, want op den beminnelijksten toon begon zij over iets anders te spreken, en toen zij na een korten rit het rijtuig voor het gebouw van de Rijksbank liet stilstaan, was zij schijnbaar weer in een zeer opgewekte stemming. Ik verwacht nog een nieuwe geldzending, lieve ling," zei ze, terwijl zij Elze verzocht uit te stappen, „om de bekende redenen natuurlijk weer onder jouw naam. Als die, zooals ik hoop, reeds aan gekomen is, kunnen wij het geld immers meteen meenemen." En haar hoop werd niet teleurgesteld. De advo caat Herms had op last van Stefan Malinowski aan juffrouw Elze Lobener twintigduizend mark gezonden, en het verzoek van de ontvangster, om haar de som onmiddellijk uit te betalen, ont moette dezen keer niet den minsten tegenstand. Terwijl zij onder de oogen van mevrouw Deloria de kwitantie schreef, luisterde Elze tusschen vrees en hoop naar iederen stap, die in haar nabijheid werd gehoord. Als zij ook in het bijzijn van anderen geen woord, zelfs niet eens een zwijgenden groet met haar geliefde had kunnen wisselen, het zou haar toch juist nu zeer gelukkig hebben gemaakt, hem te zien. Zij verlangde er naar hem te zien met al het verlangen, waartoe een jong, liefhebbend hart in staat is, en zij meende, dat het haar gemak kelijker moest vallen, de wreede zekerheid van de aanstaande scheiding te verdragen, als slechts een enkele blik van zijn trouwe oogen haar moed verlevendigd had. Maar zij wachtte en hoopte tevergeefs. Hoe velen ook naar de loketten der kas liepen, Rudolf Krauze was er niet bij en zij moest eindelijk de laatste pennestreek doen, om mevrouw Deloria, die al bewijzen van ongeduld gaf, niet opnieuw wan trouwend te maken. Bedrukter en treuriger nog dan tevoren volgde zij, na de uitbetaling van het geld, haar weldoen ster, die haar nu somtijds als een gevangenbewaar ster voorkwam. En ook de bijna koortsachtige haast, waarmee thuis nu op bevel van mevrouw Deloria de laatste toebereidselen voor de reis gemaakt moesten worden, kon haar droeve ge dachten niet blijder stemmen. Omdat het zoo goed als zeker was, dat zij Rudolf voor haar vertrek niet meer zou zien, had zij zich voorgenomen, hem tenminste door een kort schrij ven kennis te geven van haar gedwongen reis en hem haar onveranderlijke liefde en trouw te ver zekeren. Maar niet eens deze kleine verlichting mocht zij haar bedrukt hart bezorgen. Mevrouw Deloria liet haar geen minuut alleen en Elze was niet vindingrijk genoeg, om een voorwendsel te verzinnen, dat haar waakzaamheid kon bedriegen. Men had nog slechts een half uur voor het ver trek van den trein, toen de bel van de voordeur ging. Mevrouw Deloria schrok en hield Elze terug, die wilde gaan opendoen. „Ik vermoed, dat het die afschuwelijke Krauze is," zei ze gejaagd. „Ik wil hem nu niet zien. Je moet tegen hem zeggen, dat ik niet thuis ben." Weer die ellendige geheimhouderij en dezen keer zou het niet slechts een enkele leugen zijn, want toen zij al op den drempel van de karher stond, voelde Elze zich nog steeds teruggehouden, en mevrouw Deloria zei „Misschien heeft hij er iets van gehoord, dat wij op het punt zijn, te vertrek ken. Als hij je daarnaar vraagt, mag je het voor

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6