Salansf^'d. No. 44 mijn part bevestigen. Maar je moet zeggen, dat wij morgen pas op reis gaan, versta je mij Hij mag in geen geval vermoeden, dat dit vandaag ai gebeurt. E.n als hij naar het doel van onze reis vraagt, dan beweer je, het niet te kennen." Het was waarlijk de graanhandelaar, die voor EIze stond, toen zij met een bedrukt hart opendeed. Aarzelend beantwoordde zij zijn vraag naar me vrouw Deloria met de onwaarheid, die haar zooeven tot plicht was gemaakt. Hij keek haar wantrouwend aan, maar haar onschuldig gezicht scheen hem te overtuigen, dat zij niet tot een leugen in staat was, want in plaats van twijfel uit te spreken, antwoordde hij slechts „Dat is zeer onaangenaam, omdat ik mevrouw iets zeer belangrijks heb te vertellen en haar beslist moet spreken. Bovendien hoor ik, dat zij van plan is, op reis te gaan. Maar daarover zult u mij wel kunnen inlichten, juffrouw!" Gehoorzaam, al was het met tegenzin, bracht EIze de ontvangen boodschap over. .Morgen dus!" herhaalde Krauze. „En weet u niet, waarheen de reis zal gaan Nu, ik kan mij wel voorstellen, dat mevrouw Deloria u tot het laatste oogenblik in het onzekere wil laten. En ik hoop het immers ook uit haar eigen mond te vernemen. Wees zoo goed, mijn groeten aan me vrouw over te brengen en haar te zeggen, dat ik morgenochtend terug zal komen in de besliste verwachting, haar dan aan te treffen. En voeg er dan alstublieft ook aan toe, dat het de onaange naamste gevolgen voor mevrouw Deloria zou hebben, als ik in mijn verwachting teleurgesteld werd." Hij had de laatste woorden met een bizonderen nadruk uitgesproken, maar de groet, waarmee hij afscheid van EIze nam, was desalniettemin uiterst beleefd. Terwijl binnen de kunstrijdster zijn bood schap met een spottenden lach ontving en nog haas tiger dan tevoren tot vertrek aanspoorde, keerde Krauze nadenkend en slecht gehumeurd naar zijn kantoor terug. Bij de post, die tijdens zijn afwezigheid bezorgd was, bevond zich een brief, waarop als afzender de advocaat Herms vermeld stond. De oogen van den graanhandelaar schitterden. Maar hij gunde zich toch den tijd, om de envelop keurig netjes open te snijden, en pas na eenig aarzelen, alsof hij bang was voor den inhoud van het schrijven vouwde hij het blad open. Zijn geel gezicht werd zichtbaar langer en diepe rimpels kwamen er op zijn gezicht, terwijl hij las. Hij staarde wel tien minuten strak op de door een onverschillige kantoorhand geschreven regels, die zoo weinig aan zijn verwachting voldeden en on verbiddelijk de hoop vernietigden, die zijn laatste was geweest. Alsof hij ze onuitwischbaar in zijn geheugen wilde prenten, las hij telkens en telkens de slotwoorden van den brief weer over, die on dubbelzinnig en rondweg luidden „Ik moet aanraden, uw zoogenaamde eischen in een proces naar voren te brengen, omdat ik naar aanleiding der hierboven herhaalde verklaring van Malinowski onvoorwaardelijk moet weigeren, een opdracht tot eventueele onderhandelingen tusschen o en hem op mij te nemen." „Die schavuitprevelden de dunne lippen van Krauze, terwijl er een groote woede in zijn gezicht te lezen was. „Die overmoedige schavuitHij weet, dat ik met een enkel woord den heelen troep dé vruchten van hun bedrog kan laten verliezen, en desondanks durft hij mij te trotseeren. Maar hij zal er voor boeten - zoo waar als ik leef, hij zal er voor boeten De uitdrukking van zijn gezicht liet geen twijfel estaan, hoe ernstig hij die bedreiging meende, maar omtrent de uitvoering er van was hij bet blijkbaar niet met zichzelf eens, want hij verviel opnieuw in ernstige gedachten en het eene kwartier na het andere verliep, zonder dat hij een bepaald besluit kon vormen. Eindelijk stak hij den brief van den advocaat ln zijn portefeuille en nam zijn hoed. ..Dat vrouwmensch moet hem tot bedaren bren- gon," zei hij bij zichzelf, „en als zij het niet klaar speelt nu, des te erger voor haar en voor hem." Iwintig minuten later trok hij andermaal aan de van de woningdeur der voormalige kunst- riJdstermaar hoe vaak en onstuimig hij ook belde, er verscheen niemand, om open te doen. En toen hij esondanks niet kon besluiten, weg te gaan, trok VRIJDAG 17 JANUARI 1930 zijn volharding ten laatste de aandacht van een op de hoogere verdieping wonende vrouw. ..Wie zoekt u eigenlijk riep zij naar beneden. „Mevrouw Deloria soms? Dan kunt u tot morgen of ook nog langer wachten, zonder antwoord te krijgen. Die dame is op reis." „Op reis Neen, dat is niet mogelijk u moet u vergissen. Voor een uur hoorde ik nog van haar gezelschapsjuffrouw, dat zij morgen pas zou ver trekken." „Nu, dan heeft de gezelschapsjuffrouw u wat voorgelogen, of de dames zijn vlug van plan ver anderd. Het is meer dan een halfuur geleden, dat zij met pak en zak wegreden. En de werkster heb ben zij ook afgezegd, omdat zij zeker niet voor over eenige maanden terugkomen. Dat heeft die vrouw mij zelf verteld." Krauze had wel met zijn vuist tegen zijn hoofd willen slaan over zijn eigen domheid. Hoe was het toch mogelijk, dat hij, de ervaren menschen- kenner, zich door een onschuldig meisjesgezicht had laten bedriegen Als een gek had hij zich laten wegsturen en het hielp hem nu weinig, dat hij zich in stilte met de ergste verwijten overlaadde. Met moeite sprak hij een paar woorden van dank voor de ontvangen inlichting en hij had al' vooraf geen hoop op een bevredigend antwoord, toen hijaan de spraakzame buurvrouw vroeg, of zij ook het doel van de reis der dames kende. „Wel neen l" zei de vrouw op een tamelijk knor- rigen toon. „Die dames waren veel te deftig, om zich met iemand zooals ik te bemoeien, of dat verbeeldden zij zich tenminste. Haar deftigheid was misschien ook niet van zoo'n ouden datum. Ten slotte zal het nog blijken, dat die voorname mevrouw Deloria alleen voor haar schuldeischers weggeloopen is. U ziet er immers ook heelemaal zoo uit als iemand, die iets van haar heeft te vorderen." Haar weetgierigheid, om dit vermoeden beves tigd of tegengesproken te zien, bleef tot blijkbaar leedwezen van de vrouw onbevredigd. Zijn handen in de zakken van zijn overjas begravend, liep hij Als het oude jaar geëindigd, l Nieuwe meer begonnen is, Is het in neet huisgezinnen Met de rust en orede mis. Pa is niet meer te genieten Heel z'n goede stemming kwijt, Grauwt en snauwt z'n vrouw en kind'ren, Want, het is balansentijd! s Morgens komt-ie naar beneden, Vindt z'n thee te slap of lauw, Antwoordt op een vriend'lijk .worgen" Met een grauw of met een snauw Smeert 'em heel gauw naar kantoor toe En blijft weg tol 's avonds laat. Als het eten al een uur lang Op het vuur te prutt'len staat. Ma en dochters koopen hoeden, Jurken, mantels, 'n heek hoop, Want de prijzen in <Je winkels Zijn nu spot- en spotgoedkoop. Zoo iets mag je niet verzuimen, H unt t is nu balansentijd {En de winkeliers die raken lijn hun ouwe rommel kwijt). t II oord Halans is in die dagen n II are nachtmerrie, een schrik. Op de étalageriuten Hel verlicht en drie-duim-dik. Op ik soos en in ik kranten, Thuis, op straat, ja overal Daarom is het, dut ook ik eens Mijn balans opmaken zal! Aan de debet-zijde zet ik at door mij ontvangen wordt Aan gedichtjesen dan credit Pennen, inkt. pupier en /wrt. Daarmee is het afgeloopen, En m'n versje tevens uit. Aangezien ik m'n balans dan Met een debet-saldo sluit GUUS BETLEM Jr 867 met een gebogen hoofd den weg terug, waarlangs hij gekomen was eerst zooals iemand, die geen haast heeft, omdat hij zeker weet, dat hem aan zijn doel weinig goeds te wachten staat, maar toen, plotseling zich oprichtend, met groote haastige schreden, alsof er een nieuw plan in zijn hoofd was opgekomen, dat geen uitstel toeliet. „Je behoeft voor mij geen avondeten klaar te zetten, Mina ik moet onmiddellijk voor een drin gende handelszaak op reis gaan en kom in ieder geval niet voor overmorgen terug Met een luide, halfschreeuwende stem, zooals altijd, als hij tegen zijn half-doove huishoudster sprak, had de graanhandelaar deze woorden door de openstaande kamerdeur geroepen. Maar het bleef desondanks twijfelachtig, of de oude vrouw het gehoord en verstaan had, want zij wendde haar hoofd niet om en haar rimpelig gezicht bleef on veranderd somber en knorrig, terwijl zij in de pan bleef roeren, die zij juist op het vuur had. Krauze verwaardigde zich intusschen niet zijn mededeeling te herhalen. Hij had de deur van' zijn kantoor gesloten en had de kleine tasch al in de hand, die hem steeds op zijn meestal slechts korte reizen vergezelde. Een oogenblik bleef hij nog in de huisdeur staan, als om er over na te denken, of hij alles in een behoorlijke orde achter liet maar toen liep hij met groote stappen over het voorplein en door het voorhuis naar een dichtbij- staanden auto, om zich daarmee naar het station te laten rijden. Hier vroeg hij aan het loket een kaartje naar Insterburg. XXII J^oen Rudolf laat in den avond thuiskwam, kon de afwezigheid van zijn vader hem niet ver wonderen, want zij bleven elkaar na hun laatste gesprek zooveel mogelijk uit den weg, dus kon slechts een ongewenscht toeval een ontmoeting teweegbrengen. Volgens zijn gewoonte trachtte de advocaat zich op zijn kamer in de studie van een wetenschappelijk werk te verdiepen en door in gespannen geestesarbeid de sombere gedachten en den pijnlijken twijfel te verdrijven, die hem hoe langer hoe meer kwelden. Daar vernam hij een gedruisch aan de deur, die zonder voorafgaand aankloppen geopend werd. Met een brandende kaars in haar hand kwam tot zijn verbazing de oude Mina over den drempel, en ondanks alle oprechte genegenheid, die hij nog uit zijn jongensjaren voor de trouwe vrouw had, kon Rudolf bij dat onverwachte tafe reel het gevoel niet van zich afzetten, dat zij in den schijn van dit licht geheel op de heksen uit de sprookjes zijner kinderjaren geleek. Zóó hardvochtig en boos was haar rimpelig gezicht met de dunne grijze vlechtjes hem voor gekomen, dat de afkeer van zijn vader tegenover de oude vrouw hem minder onvergeeflijk voor kwam en het hem zelfs een overwinning kostte, om haar met degewone vriendelijkheid te begroeten. „Laat je boeken toch liggen," zei ze op haar gewonen knorrigen toon en het klonk nog onvrien delijker door haar gewonen vertrouwelijken toon. „Kom mee De sluiper is op reis en ik wil je iets laten zien." „Hoor eens, Mina, als het mijn vader is, over wien je daar spreekt...." Hij had haar met een vriendelijken ernst het minachtende van haar benaming onder het oog willen brengen, maar zij viel hem ontstemd in de rede. „Waarom schreeuw je zoo Ik versta je goed genoeg, ook als je zoo tegen mij praat als tegen alle menschen. Ik ben slechts doof voor hem daar beneden, omdat het mij tegenstaat, met hem te spreken." „Dat is eigenlijk niet goed, Mina; je moest liever vriendelijk met mijn vader trachten om te gaan, dat zou in ieder geval voor jou en voor hem veel aangenamer zijn." „Vriendelijk met hem Och, als ik niet zoo'n slaaf van mijn gewoonten was, en als ik niet zoo aan jou en aan het heele huis gehecht was, waar ik het vroeger toch goed heb gehad destijds, toon je moeder nog leefde dan had ik al lang een pan koud water over zijn hoofd uitgegoten en was er vandoor gegaannaar een gesticht of ergens anders naar toe. Vriendelijk tegen hem Neen, daarvoor acht ik mij toch te goed, al ben ik ook in zijn oogen slechts een verschrompelde oude dienstmeid, niet veel beter dan een stuk vee." Wordt voortgezet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 7