No. 44 VRIJDAG 24 JANUARI 1930 893 twee schoten, het eene voor het paard bestemd, het tweede trof den halfbloed in de knie. Met een kreet van pijn viel de man uit het zadel en het paard zeeg ineen. Voorzichtig, om niet ver rast te worden door een schot, naderde Bill Sto nes de plaats waar de half-bloed gevallen was en toen hij zag dat hij bewusteloos was, bond hij hem met zijn lasso handen en voeten. Hij haalde de zakken van den halfbloed leeg en met een uitroep van voldoening vond hij wat hij verwachtte een bundel papieren, waarvan een teekening zijn aandacht trok. „Crim Rivers Valley" stond er op geschreven en met roode kruisjes en strepen waren verschillende plaatsen in de vallei, blijkbaar met een bepaalde bedoeling, aangeduid. Bill kon er geen wijs uit worden en wachtte geduldig tot de halfbloed de oogeti opsloeg. „Wie ben je?" vroeg hij hard, maar een woe dende blik was het eenige antwoord. Bill herhaalde zijn vraag en greep daarbij veel- beteekend naar zijn revolver. Er was iets in de oogen van den paardenjager dat den ander aanried antwoord te geven en onwillig antwoordde hij „Berry Dane, als je 't weten wilt." „En wie was die blanke, dien jein de vallei neer schoot „Pat Radmore, vervloekte Engelschman." „Waarom overviel je hem, bandiet En wat is dit hier Berry Dane gaf geen antwoord en Bill Stones werd woedend. Hij richtte de revolver op het hoofd van den halfbloed en kort snauwde hij hem toe „Ik tel tot drie en De ander wachtte het vervolg al niet meer af. „Pat Radmore is mijn meester van de ranch Bar 13, Sir. Hij ontdekte een maand geleden een mijn in Crim Rivers Valley en hij was naar Salmon dat het buskinshemd van den doode openstond en hij zich met een snellen greep overtuigd had, da de binnenzak daarvan leeg was, siste hij tus- schen de tanden het waren dus waarschijnlijk documenten of geldswaardige papieren geweest, die de moordenaar had buitgemaakt. Kort besloten onderzocht Bill Stones den grond; de vallende sneeuw had de eerste sporen reeds bijna bedekt, maar nochtans onderscheidde de paardenjager duidelijk dé slepende voetstappen van moccasins, de voetbekieeding van Indianen en halfbloeds. Snel sprong hij op en liep op het paard van den vermoorde toe. Rustig liet het dier zich grijpen en met een paar bemoedigende woor den voerde hij het mee aan den teugel. Langzaam en scherp naar den grond kijkend, waar in de sneeuw de moccasin-sporen nog flauw zichtbaar bleven, daalde Bill den valleirug en de helling af. De sporen voerden hem naar de open vlakte en hij bleef ze volgen tot waar het paardenspoor van den halfbloed begon. Toen steeg hij op het paard en hield het spoor van den ander vast. Meer dan een uur bleef hij zoo voortrijden en meermalen bedacht hij, dat het den man voor hem geen moeite zou kosten hem te dooden, indien hij wist dat de wraak hem zoo dicht op de hielen zat. Maar hoewel het hem een onbehaaglijk gevoel gaf te weten, dat zijn leven van één seconde kon afhangen, ging hij zonder aarzelen verder. De halfbloed was de rich ting van de groote beek ingeslagen en Bill Stones wist dat zij nu weldra Ben's bosch zouden bereiken, dat zich over een afstand van .acht mijlen voor hen uitstrekte. Bill was nieuwsgierig wat de ander zou doen, het moeilijk begaanbare boschpad kiezen, dat hem in drie kwartier door het bosch aan het begin van de groote Kreek zou brengen, ofwel den boschrand volgen en omrijden, hetgeen hem op twee uren zou komen te staan. Als hij het laatste koos, had Bill een goede kans, hij kon hem den weg afsnijden en opwachten. In het eerste geval had de man voor hem het voordeel, dan toch zou de paardenjager hem moe ten inhalen en het zou in het donker aankomen op een ge vecht van man tegen man, hetgeen een hoogst onzekere uitkomst kon hebben. Maar de man voor hem had geen vermoeden dat hij werd gevolgd. Zonder zich te haasten, hield hij den boschrand en gaf Bill Stones zoodoende zijn kans. Toen de paardenjager zich over tuigd had van de bedoelingen van den halfbloed, liet hij het spoor los en zocht den doorgang in het bosch. Met moeite baande hij zich een weg en zoowel hij als het paard hadden verschei dene wonden opgeloopen, toen zij aan de andere zijde op de vlakte stonden. Bill Stones gaf het vermoeide dier eenige rust voor hij verder trok en begaf zich toen omzichtig in de richting vanwaar de halfbloed komen moest, pe maan verlichtte zwak een heuvelachtig gedeelte der vlakte en toen de paardenjager een geschikte schuilplaats ge vonden had, bracht hij het paard naar achter en legde zich in hinderlaag. Koortsig van ongeduld tuurde hij scherp den boschrand langs, de minuten schenen uren en juist vroeg hij zich af of de man een anderen weg gekozen kon hebben, toen hij met een schok iets onderscheidde: „De moorde naar," fluisterde hij. Kalm en zonder om zich heen te zien, galoppeerde de ruiter voort, maar in de nabij heid van de plaats waar de paardenjager lag, scheen het of iets hem waarschuwde en hield hij zijn paard in. Hij kreeg echter geen tijd om lang na te denken, snel achter elkaar vielen City op weg, om de mijn te laten registreeren. Nie mand weet er van Sir dan hij en ik. De rancher had geen familie en ik dacht dat...." Hij eindigde met een woedende verwensching, en de paardenjager dacht even na. „Luister," zei hij, „ik ga naar de vluchthut in Crim's Valley hulp halen en ik zal je hier achter moeten laten. Maar ik zal je komen halen over vier of vijf uren. Wou je nog iets weten, Berry Dane „Ja, wat je van plan bent met me te doen, Engelschman." „Wat mijn plicht is mr. Dane, alles naar Sal mon City brengen en jou aan de politie overgeven." En met een „tot straks" verliet Bill Stones den halfbloed en zocht zijn paard weer op. Vijf minuten later galoppeerde hij als een bezetene door den nacht. Ralph Smith werd wakker door de luide en op gewonden stem van zijn partner en overeind ko mend, vroeg hij slaperig: „De hengst?" „Loop naar den bliksem, Ralph Smith, met den hengst. Laat Crimworth zijn smerige paarden zelf gaan vangen." Met enkele woorden vertelde de paardenjager hem het avontuur van dien nacht en verrast sprong hij op. Over de mijn had Bill niet gesproken, het leek hem voorzichtiger geen ver wachtingen op te wekken, die misschien nooit zou den worden vervuld. Maar toen zij even later de vallei achter zich lieten, kon Bill Stones niet nalaten een blik achter zich te werpen. Daar lag een for tuin en het wachtte slechts op een man om het op te rapen Rechter Mac-Kensie lag met zijn beide armen op zijn schrijftafel geleund, toen hij drie dagen later het beëedigd getuigenis van de beide mannen aanhoorde en de oude man gromde van voldoening. „Zoo, heeft Radstone einde lijk ook zijn rechtmatig deel van de gerechtigheid gekregen, zei je? Nou in New Yersey heeft hij den dood al viermaal verdiend geloof ik en hij zou hem toch nog ontloopen zijn, met zijn valschen naam en iden titeitspapieren. En die andere schurk, die Berry is onderweg gestorven Wondkoorts, zei je? Nou enfin dat bespaart ons de last van een rechtzitting. God hebbe hun zielen, Bill Stones, maar ik vrees dat ze ergens anders zijn De oude Schot zweeg even en de paardenjager schoof onrustig heen en weer. „Enne.... de mijn, mijnheer vroeg hij haperend. „Ja, de mijn^ Bill Stones. De mijn is op het oogenblik van iedereen of van niemand, zoo als je 't nemen wilt, maar als je 'in nu laat registreeren, is hij voor jou. Als je daar soms te vreden mee kunt zijn De twee pbardenjagers galop peerden haastig den weg op naar Crim worth's ranch en Ralph Smith grinnikte. „Allemachtig, we komen terug zonder paarden, Bill Stones, en de oude vrek zal woedend zijn. Gelukkig dat we nu een paar dollars hebben en den winter kunnen uitzingen." „Ja," zei Bill Stonesopgewekt, ,,'n paar dollars en een beetje koper." „Een beetje koper?" ,,'n Aardig beetje koper ja, en genoeg voor ons heele leven." „En wat wou je daar mee doen, Bill Stones?" „Ik zal er jou een aandeel van geven en dan zullen we samen onzen vriend Crimworth en zijn kopermarkt een lichte koliek bezorgen...." J.ipanscliv Helurim voor een tempel in de omgeving van de oude hoofdstad Kyoto.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 13