Plicht en Vaderliefde I No. 2 Door REINHOLD ORTMANN de polsen tot in zijn vingertoppen 894 VRIJDAG 24 JANUARI 1930 No. 44 De hoofdcommissaris was op een stoel neer gevallen. Zijn uiterlijk toonde duidelijk genoeg, hoe vernietigend deze slag hem had getroffen. „Hoe groot is het bedrag?" vroeg hij even later met moeite. „Kan ik het vergoeden „Neen dat is bepaald onmogelijk. Het is minstens vijfenveertigduizend mark Met een gebaar van ontzetting hief Harmening zijn handen op, om die dan weer krachteloos te laten vallen. „Dan is er geen hoop meer. Vijfen veertigduizend mark een heel vermogen Waar zou ik het vandaan moeten halen 1" Nu kwam er voor de eerste maal een uitbarsting van hartstochtelijken toorn in zijn verdriet. „Zoo diep heb je dus kunnen zinken, eerlooze riep de commissaris. „Heb je dat mij en je onge lukkige zuster kunnen aandoen En met dien zondenlast op je geweten heb je ons weken en maandenlang onder de oogen durven komen Foei, ellendige jongen De zwakke gestalte van zijn zoon scheen nog meer in elkaar te zinken. „Ik ben een ellendeling, dat weet ik wel en tienvoudig beklagenswaardig, omdat ik den moed niet heb gehad, er vandoor te gaan. Slechts om een afscheidsbrief aan u te schrij ven, was ik naar huis gegaan. En als Hein Liebenow zich niet met geweld hier toegang had verschaft, zou ik er al.mee klaar en vertrokken zijn." „Dat zou een waardig slot van je gedrag zijn geweest. Een goedkoope uitweg en een goed- koope boete, jij Hij had er nog een vernietigend woord aan wil len toevoegen maar toen hij zijn oogen op zijn zoon vestigde, liet hij het onuitgesproken. Nooit misschien had hij zoo aangrijpend de eigenaardige schoonheid van dit fijngevormde bleeke gezicht gezien en had die zoo'n indruk op hem gemaakt als in dit oogenblik, nu er waarlijk geen doktersoog vereischt werd om te zien, dat hij al door den dood geteekend was. Zijn drift bedaarde weer en ver dween bijna geheel, toen in het hart van den vader andermaal de beschuldiging weerklonk, die hem al zoo vaak in de laatste nachten van den slaap had be roofd „Jij jij zelf bent vooral de schuldige oorzaak, dat hij op dezen ver keerden weg kon komen. Je kende im mers zijn volgzaam karakter, de zwak heid van zijn wil en het vurige verlangen van zijn kunstenaarsziel naar schoonheid en vreugde. Nooit had je hem tot een beroep mogen dwingen, dat een ijzeren volharding en een onwrikbare vastheid van karakter vereischt. Zooals hij in die gehate gevangenis van het bankierskan toor de gezondheid heeft verloren, zoo is hij daar ook zedelijk ten gronde gegaan. En je had het moeten voorzien, hem in vaderlijke liefde een reddende hand moeten toesteken, eer het laatste steun punt onder hem weggleed eer het te laat was geworden te laat Waar zulke zelfverwijten de ziel van een vader vervullen, daar verstommen gewoonlijk de uitbarstingen van drift en verwijt. Harmening haalde smartelijk diep adem. Toen stond hij van zijn stoel op. „Wat je daar over vluchten zegt, Paul, is dwaas en tegelijk misdadig. Slechts een lafaard kan zoo handelen." Voor den eersten keer durfde de jon geman nu zijn oogen naar zijn vader opslaan en tegelijkertijd kwamen er twee groote tranen tusschen zijn wimpers. „Vindt u het dan beter, dat men mij naar de gevangenis brengt Ik zou daar immers toch niet langer dan een paar weken kunnen leven." Als een messteek drong deze wan hoopskreet in het hart van den hoofd commissaris. Hij wist maar al te goed, dat Paul gelijk had en hij nooit meer van zijn vrijheid zou kunnen genieten, als men hem eerst in de gevangenis had gezet. En in dit oogenblik dacht hij er niet meer aan, dat het een eerlooze, een misdadiger was, die daar vóór hem stond maar hij zag in hem slechts zijn zoon, zijn armen, zieken, ongelukkigen zoon, dien hij liefst in zijn armen had genomen om met hem te weenen. Hij moest zich met geweld bedwin gen om hem niet al zijn liefdevol medelijden te toonen. „Je zei toch, dat mijnheer Delmonte de zaak niet wilde aangeven, vóórdat hij met mij gesproken had. Misschien is hij niet zoo onverbiddelijk als jij denkt en is er nog uitkomst te vinden." Vermoeid en hopeloos schudde de jongeman v zijn hoofd. „Het is allemaal tevergeefsch, papa U moet mij liever aan mijn lot overlaten en u de vernedering van een bespreking besparen." „Ik zal doen, wat ik als. mijn plicht beschouw, Paul! En ik verlang van jou, dat je tenminste nu niet eerst aan jezelf, maar aan je familie denkt. Je moet mij plechtig beloven alle dwaze denkbeel den uit je hoofd te zetten en deze kamer niet te verlaten voordat ik terug ben." Hij had hem zijn hand toegestoken en weerde den ongelukkige niet af, toen hij snikkend voor overboog om die hand te kussen. „Ik beloof het u, vader 1 Ach, als ik toch eens tegen u kon zeggen,hoezeer uw goedheid mij kwelt." „Had je maar vroeger vertrouwen gehad in deze goedheid. Ik ga dus en ik vertrouw erop, dat je woord zult houden. Het ergste kan misschien nog voorkomen worden." Hij kon niet nalaten bemoedigend de magere, van koorts gloeiende hand te drukken, waarvan hij DORDRECHT Onder de vele typische plekjes, waaraan de oude Dordtsche bin nenstad zoo rijk is, telt ook het aardige poortje van het Hof als een der meest karakteristieke. En, zooals onze foto zien laat, met recht. hoed en liep vlug de kamer uit. Toen de deur achter hem dichtviel, ging er in de gang een andere open en hij stond tegenover zijn ondergeschikte, den commissaris Van Liebenow, wiens aanwezigheid in zijn woning hij door de aandoeningen van het laatste kwartier geheel had vergeten. „Neem mij niet kwalijk, hoofdcommissaris - - maar mag ik u verzoeken, een paar minuten De plotseling tot hem doordringende overtuiging, dat deze vreemde, een aan hem ondergeschikt amb tenaar, bekend was met 't geheim van zijn schande, bezorgde den hoofdcommissaris een zeer pijnlijk gevoel en deed hem voor een oogenblik vergeten, dat hij het misschien aan dezen man te danken had zijn zoon nog te hebben gevonden. Barscher dan het anders zijn gewoonte was, antwoordde hij „U moet mij verontschuldigen, mijnheer Van Liebenow, maar ik kan u op het oo genblik helaas niet van dienst zijn. De aangelegen heid, die ik moet afhandelen, kan niet worden uitgesteld." „Desondanks herhaal ik mijn verzoek. Uw zoon, die zooals u weet mijn vriend is, heeft mij zijn ver trouwen geschonken. En als de aangelegenheid, waarover u spreekt, de zijne is, dan is er voor mij zeer veel aan gelegen, u met mijn wenschen bekend te maken, voordat u het een of ander in deze zaak doet." In den toon zijner woorden nog meer dan in den inhoud lag iets, dat den hoofdcommissaris deed besluiten hem terwille te zijn. Zwijgend ging hij naar het kleine salon, waar Liebenow op hem had zitten wachten. En als hij er in dit oogenblik erg in had, dat zijn dochter Alice tegelijkertijd het ver trek verliet, dan was hij toch in geen geval in een stemming om daarover na te denken. „Ik ben tot uw dienst, mijnheer Van Liebenow. Wat. wenscht u mij te ver tellen?" De commissaris was eerst een beetje verlegen, maar toen scheen hij met een flink besluit zijn verlegenheid overwon nen te hebben, want hij antwoordde, terwijl hij in een eerbiedige houding voor zijn meerdere bleef staan, op een vrij- moedigen en ook hartelijken toon: „De situatie Iaat volgens mijn meening niet veel omhaal en verontschuldigen toe, hoofdcommissaris Ik zou mij nooit een vriend van uw zoon mogen noemen, als ik nu niet vurig verlangde hem in zijn nood bij te staan. Ik heb hem straks al verzocht gebruik te maken van mijn klein vermogen ter vereffening van zijn ver bintenissen en ik hoop, dat u hem niet zult verbieden het te doen." Met een uitdrukking van grenzenlooze verbazing keek Harmening op naar den commissaris, die een hoofd grooter was dan hij. „Het schijnt toch, dat Paul niet alles tegen u heeft gezegd, mijnheer Van Liebenow! Toen u hem dat ver rassend aanbod deed, vermoedde u zeker niet, hoe groot de in dit geval noodige som is." „Paul sprak tegen mij over veertig-, tot vijftigduizend mark. Ik hoop, dat hij het te vergoeden bedrag daarmee niet heeft onderschat." De oogen van den hoofdcommissaris waren nog verder opengegaan. „En zou u hem deze som maar zoo zonder meer ter beschikking willen stel len Men dacht tot heden aan het com missariaat van politie niet, dat u zoo vermogend was." „Eerlijk gezegd, hoofdcommissaris, het zou ook ongeveer alles zijn, wat ik bezit. Maar of het nu bij een bankier ligt of voor zoo'n doel wordt gebruikt, is voor mij toch precies hetzelfde. Ik heb mijn ambt, dat mij genoegzaam kan onder houden. En bovendien zou het immers*

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 14