J
HP
No. 45
VRIJDAG 24 JANUARI 1930
895
ook natuurlijk geen geschenk zijn. Paul zal mij de
som bij gedeelten terugbetalen. Ten overvloede
kunt u bovendien een soort borgstelling voor
hem op u nemen en
Harmening legde zijn hand op den arm van den
spreker, om hem in de rede te vallen. ..Niet verder,
mijnheer Van Liebenow zei hij met een van
ontroering bevende stem. ,,Wat u wilt doen, is
zeer edelmoedig, veel te edelmoedig, dan dat wij
eraan zouden mogen denken het aan te nemen. Ik
dank u van ganscher harte uit naam van inijn on-
gelukkigen zoon en ook voor mijzelf. Maar ik zou
een bedrieger zijn, als ik uw vriendschappelijke
offervaardigheid op zoo'n manier zou misbruiken.
U weet evengoed als ik, dat de gezondheidstoe
stand van mijn zoon hem geen vooruitzicht op een
lang leven geeft. De he
mel zal hem niet licht
tijd genoeg gunnen, om
zoo'n overgroote schuld
af te doen. En wat mijn
borgstelling betreft
nu, ik behoef u zeker
wel niet te vertellen, dat
mijn loopbaan als amb
tenaar op dezen dag af-
geloopen is."
Dat is het juist, wat
ik in ieder geval zou wil
len verhinderen," riep
de commissaris vurig.
„Een man met uw ver
diensten en vooruitzich
ten mag niet op zoo'n
manier zonder eigen
schuld uit de rij worden
gegooid."
„Heelemaal zonder
eigen schuld,waarde jonge
vriend, gebeurt het niet.
Ik heb menigmaal gefaald
in de opvoeding van mijn
zoon en in de keus van
een beroep, waarvoor hij
zoo weinig geschikt was.
Nu moet ik de gevolgen
ervan ondervinden."
„Neen, hoofdcommis
saris, dat moet u niet.
delijk worde tusschen
mijne in handen heeft. Van den afloop van dit
gesprek zal dan al het overige afhangen. Wees ver
zekerd, dat ik niet slechts aan Paul en aan mij
zelf, maar ook aan het geluk mijner dochter zal
denken, wanneer ik als een nederige smeekeling
voor dien man zal staan."
in
"armening zag den bankier Bruno Delmonte
niet voor den eersten keer. Zij hadden
elkaar al meermalen bij verschillende fa
milies ontmoet. Maar hun omgang was bij zulke
gelegenheden beperkt gebleven tot het wisselen
van eenige beleefde woorden, zonder dat de eene
zich bizonder tot den anderen aangetrokken
gevoelde.
DELFT Onophoudelijk trekken eindelooze slepen door de Deutsche wateren van Rotte
omgekeerd. Dan draait de brug bij de „Rotterdamsche Poort", toegang van de oude stad
open en stagneert liet verkeer op „grandiooze" wijze.
rdam—Haag Amsterdam en
n van den Wippolder,
En opdat alles dui-
ons opdat u mij
niet voor opdringerig zult houden, wil ik nu ook
alles tegen u zeggen. Het is zeker het meest onge
schikte oogenblik voor zoo'n verklaring, maar
uw afwijzing dwingt mij, die uit te spreken. Ik
heb uw dochter Alice lief en ik hoop, dat u mij haar
tot vrouw zult willen geven. Aan uw toekomstigen
schoonzoon zult u toch wel vergunnen met een
offer, dat hij volstrekt niet als zoodanig gevoelt, de
dreigende ellende van uw huis af te wenden."
Misschien was Harmening in den loop van het
gesprek al op zooiets voorbereid geraakt, want zijn
verbazing scheen in ieder geval geringer dan
zijn aandoening. Zonder dat hij deze aandoening
had trachten te verbergen, die de tranen in zijn
oogeti bracht, greep hij de hand van den commissa
ris.
„Inderdaad, waarde vriend, u hebt het oogenblik
voor uw aanzoek zeer ongelukkig gekozen. Een
uur geleden zou ik u waarschijnlijk met vreugde als
mijn zoon verwelkomd hebben, want ik ken u. en
schat u hoog als een achtenswaardigen, flinken
man. Nu echter," en zijn stem bleef haast ste
ken „nu echter kan ikyw aanzoek niet meer aan
nemen. De vrouw van een politieambtenaar mag
niet de de zuster van een dief zijn."
Maar Liebenow was niet met deze afwijzing te
vreden. Met de vurige welsprekendheid van een
liefhebbend hart bepleitte bij zijn zaak verder. Hij
deed een beroep op Harmening's vaderlijice liefde
en beweerde dringend tegen hem, dat hij volstrekt
geen recht had om een aanzoek te weigeren,
waardoor waarschijnlijk de eerlijke naam van zijn
zoon en het levensgeluk zijner dochter gered kon
den worden. Wat hij zei, klonk zoo verstandig en
overtuigend, dat de uitsluitend door zijn eergevoel
ontstane tegenstand van den hoofdcommissaris
werkelijk begon te wankelen.
„Nu dan, mijnheer Van Liebenow," verklaarde
hij, „ik kan weliswaar nog geen ,,ja" zeggen, maar
ik zeg ook niet onvoorwaardelijk „neen". Laat mij
vóór alles den moeilijken weg naar den bankier
afleggen, die het lot van mijn zoon en dus ook het
Dus kwain de hoofdcommissaris ais een vreemde
den man tegemoet, die over de toekomst van zijn
zoon en over zijn eigen bestaan kon beslissen - en
er was in hun vroegere relatie niets, dat de groote
kwelling van deze ontmoeting voor hem zou kun
nen verlichten.
Mijnheer Delmonte moest reeds order hebben
gegeven den verwachten bezoeker onmiddellijk bij
hem binnen te laten, want zonder dat hem eerst
het pijnlijke van het wachten werd opgelegd, gin
gen de vleugeldeuren van Delmonte's privé-kan-
toor voor den hoofdcommissaris open. Delmonte
stond bij zijn komst van zijn schrijftafel op en be
groette hem met een buiging. Maar bij ging hem
niet tegemoet en stak hem ook geen hand toe, zoo
als onder andere omstandigheden 'waarschijnlijk
wel het geval zou zijn geweest.
,,lk heb u verwacht, hoofdcommissaris en
verzoek u plaats te nemen."
Harmening was niet voornemens geweest te
gaan zitten. Maar sedert hij den drempel van dit
vertrek had overschreden, gevoelde hij zich niet
meer heel vast in zijn knieën en daarom voldeed hij
aan de uitnoodiging.
„Mijn zoon, mijnheer Delmonte, heeft zooeven
voor mij een bekentenis van zijn verkeerde handel
wijze afgelegd," begon hij met een zachte stem, „en
u zult wel kunnen begrijpen, in welken gemoeds
toestand ik mij bevind."
„Zeker kan ik dat. En ik betreur het zelf ten
zeerste, dat wij elkaar tengevolge van zoo'n aan
leiding moeten ontmoeten. Maar ik hoop zeer
zeker, hoofdcommissaris, dat wij tot een goede
overeenkomst zullen komen."
Harmening had den man tot dan toe nog nauwe
lijks durven aankijken. De bemoedigende toon
van deze inleiding gaf hem pas den moed om zijn
oogen op te slaan. Maar het gezicht, dat hij voor
zich had, was geheel ondoorgrondelijk. Het was
niet mooi en niet leelijk, 'n tamelijk regelmatig,
ailedaagsch gezicht met een beslisten trek om den
mond. Voor een vijfendertigjarigen man was de
gelaatskleur bizonder rooskleurig. Maar dat kon
wel het gevolg van een buitengewone verzorging
zijn, want mijnheer Delmonte hechtte blijkbaar
veel belang aan zijn uiterlijke verschijning. Zijn
kortgehouden donkere baard was van een onberis-
pelijken vorm, zijn kleeding zeer fatterig en zijn
nagels zoo mooi gepolijst als die van een ijdele nuf.
Hij deed niet zijn best om den vader van den
ontrouwen bankiersbediende een verontwaardigd
gezicht te toonen maar in zijn gezicht was even
min iets van dat medelijden te lezen, waarop Har-
tnening nu al zijn hoop moest stellen.
„Mag ik vragen, mijnheer Delmonte, wat u hebt
besloten te doen
„De zaak is, zooals u zult moeten toegeven, op
zichzelf wanhopig ernstig des te ernstiger, om
dat mijn beide collega's in 't bestuur van de
Bank uit principe tegenstanders zijn van de bij
vele banken heerschende
gewoonte, om met het
oog op de reputatie der
firma eventueele. oneer
lijkheden van het perso
neel voor het publiek ge
heim te houden. Komt
de zaak hun eenmaal ter
oore, dan zou mijn invloed
niet groot genoeg zijn
om een aangifte bij den
rechter te voorkomen."
„Maar bestaat er dan
volstrekt geen mogelijk
heid om het gebeurde
voor hen stil te houden
„Daarop moest ik
plichtmatig eigenlijk met
„neen" antwoorden. Want
het is natuurlijk mijn
plicht, in een onmiddel
lijk te houden vergadering
van de directie het geval
ter sprake te brengen.
Maar ik ben toch tenslotte
niet slechts ambtenaar,
maar ook men-sch. En
omdat het nu eenma al zoo
is geloopen, dat ik alleen
iets van de strafbare
handelwijze van uw zoon
weet, zou ik misschien
al was het niet zonder strijd en zonder ernstig ge
vaar voor mijzelf kunnen besluiten het voorge
vallene zoowel voor mijn collega's als voor de
heele wereld geheim te houden. U kunt toch de
ontvreemde som dadelijk vergoeden, hoofd
commissaris
Harmening had deze vragen moeten verwachten
en hij had tijd genoeg gehad om zicli op de beant
woording voor te bereiden. Desondanks was hij nu,
in het oogenblik van de beslissing, nog even be
sluiteloos als hij straks tegenover Liebenow was
geweest. Wel dacht hij aan zijn ongeltikkigen zoon,
aan zijn eigen carrière, die reddeloos vernietigd was
als het tot een aangifte kwam - en wel dacht hij
ook aan zijn arme, onschuldige dochter, wier le
vensgeluk door .een publiek schandaal voor altijd
onmogelijk moest worden maar alles, wat voor
naam en eervol in hem was, kwam desondanks
he\ig in opstand tegen de voorstelling, om aan de-
eigenlijk dwaze offervaardigheid van een verliefden
jongen man zijn redding verschuldigd te zijn. Was
hij straks onder den invloed van Liebenow's wel
sprekendheid haast voornemens geweest zijn
edelmoedig aanbod aan te nemen, nu kwam dit
hem opeens weer als iets onmogelijks voor, als een
eerlooze handelwijze, die misschien nog erger zou
zijn dan de misdaad van zijn zoon.
„Kan ik te weten komen, mijnheer Delmonte,
hoe groot de som is
„Volgens mijn voorloopige berekeningen, die ge
heel met de opgaven van uw zoon overeenkomen,
bedraagt die ongeveer zesenveertig duizend mark."
Even aarzelde hij nog, toen schudde H^rmening
zijn hoofd. „Ik bezit geen vermogen en de in
komsten van mijn ambtsbetrekking zijn juist vol
doende geweest voor mijn huishouding en voor de
opvoeding van mijn kinderen. Het is boven mijn
krachten dadelijk of binnen korten tijd zoo'n som
op te brengen."
„Dat is erg genoeg Is er dan onder uw kennissen
niemand, die u het geld zou willen voorschieten,
zonder dat u rekenschap omtrent het gebruik ervan
zou behoeven te geven
Wordt voortgezet