886 VRIJDAG 24 JANUARI 1930 No. 45 hem ook iemand achter na, iemand, die hem geen rust gunt, want eerlijke menschen slapenhet slechte geweten ,,Dat is natuurlijk slechts een vermoeden van je, want andere bewijzen dan dit zul je wel niet hebben." „Zoo, denk je dat En zou je mij niet liever eerst laten uitpraten Alleen om zijn heen en weer loopen zou ik mij de moeite niet hebben gegeven, om midden in den nacht naar boven te loopen en door het sleutelgat te gluren. Maar in een van de laatste nachten is het hier toch al te eigenaardig toegegaan. Er werd over den vloer geschoven en gesleept, alsof hij er een pretje van maakte, om de meubelen van de eene plaats naar de andere te schuiven, en toen was er opeens een slag, dat ik dacht, dat het oude plafond op mijn hoofd zou neervallen. Toen kon ik het dan ook niet langei in mijn bed uithouden. Het was juist, alsof iemand mij bij mijn arm greep en tegen mij zei „Sta op, nu is het de tijd, om de streken van dien ouden sluiper daarboven na te gaan En zooals ik was, zonder ook maar eerst mijn pantoffels aan te doen, sleepte ik mijn oud lichaam de trap op." „Zoo'n achterdocht zou ik nooit bij je vermoed hebben, Mina! En wat denk je, dat er gebeurd zou zijn, als mijn vader je des nachts bij dat luiste ren betrapt had De huishoudster hief haar mageren rechterarm op, waarvan de mouw tot den elleboog opgestroopt was en waar de aderen als dikke blauwe koorden bovenop lagen. „Wat er gebeurd was?" herhaalde zij minach tend. „Misschien zou hij mij tot zwijgen willen dwingen en het mij onmogelijk maken, iets te vertellen, want ik acht hem zelfs tot een moord in staat. Maar ik denk, dat hij daarmee bij mij aan het verkeerde kantoor zou komen." Bij haar zeggen, dat zij zijn vader zelfs tot een moord in staat achtte, was Rudolf doodsbleek geworden. „Goed dus, dat er niets van dien aard gebeurde 1" zei hij met veel moeite. ,.Nu verder! Je keek door het sleutelgat, niet waar? En wat heb je gezien Zij wees met haar beenigen vinger op de om gevallen latafel. „Dat zei ze lakoniek. „Juist zooals nu zag het er in de kamer uit, en hij knielde daar voor dat oude meubel op den grond, om naar iets te zoeken. Wat hij eindelijk er uithaalde, kon ik niet onderscheiden. Maar misschien raad je het, als je eens nakijkt, wat voor rare dingen hij daar verstopt." Zij had reeds eenige van de dingen te voorschijn gebracht, die in 't ruime geheimevak van de la tafel verborgen waren geweest. Nu echter, omdat Rudolf nog aarzelde haar raad op te volgen, zette zij den blaker op een stoel en hurkte op den grond neer, om haar blooten arm zelf in de diepte van het geheimzinnige meubel te steken. Een stijf dicht gebonden bundel was hetgeen zij er uittrok. Met een flinken ruk maakte zij het touw los, dat hem in elkaar hield, en ontvouwde toen voorzichtig 't uit zachte stof gemaakte voorwerp, dat de inhoud van het pakje had uitgemaakt. In een angstige spanning volgden Rudolf's wijd geopende oogen iedere beweging van haar, maar toen was hij plotseling met een doffen kreet naast haar en rukte hij de stof uit haar hand. Hij had den gewatteerden vrouwenmantel met het ingedrukte bloemenpatroon herkend denzelfden mantel, dien hij eens voor vele jaren met zijn kameraden voor de vrooliike verkleeding had gebruikt en dien hij op den veelbeteekenenden morgen had weergezien, toen mevrouw Abt onder de handen van een onbekenden moordenaar ge storven was. Dezen keer was een vergissing buiten gesloten. Zóó duidelijk had hij op dien morgen kleur en patroon van het kleedingstuk in zijn ge heugen geprent, dat hij die dingen waarschijnlijk nog na jaren met zekerheid herkend zou hebben. En alsof hem de laatste mogelijkheid van een twijfel ontnomen moest worden, viel nu, terwijl hij den mantel in zijn geheele lengte uitspreidde, uit de plooien nog een tweede voorwerp op den grond, hetzelfde, dat het hoofd der door hem ver volgde en in het plantsoen voor het station ver dwenen vrouw onherkenbaar omhuld had. Krachteloos vielen de armen van den advocaat neer. Hij wilde spreken, maar het was slechts een zacht kreunen, dat er uit zijn mond kwam en toen viel hij op den dichtsbijstaanden stoel neer met de doffe gelaatsuitdrukking van een man, die van de toekomst niets meer hoopt en niets meer vreest, nadat hij alles voor zijn oogen in elkaar heeft zien storten, wat tot dan toe waarde en inhoud aan zijn leven had gegeven. „Nu, wat scheelt je opeens?" vroeg de huis houdster, die hem zonder begrip, maar met een eerlijke verbazing aanstaarde. „Die dingen daar zijn nog afkomstig van je moeder zaliger. Maar daarvan kun je je toch zeker niets meer herinneren en wat er verder verschrikkelijks aan zou zijn Met een vermoeid gebaar wenkte hij haar, te zwijgen. „Wat er voor mij verschrikkelijks aan is, Mina," viel hij haar met een toonlooze stem in de rede, „kan ik nu niet tegen je zeggen. Maar ik heb een verzoek aan je het hartelijkste, dat ik ooit in mijn leven uitgesproken heb. En, niet waar, ter wille van mijn moeder, die je zoo lief hebt ge had, zul je dat vervullen Het moest wel de eenige gevoelige plek in het Een oogel in de hand is.gebrek aan tafelmanieren. hart der oude vrouw zijn, die hij had aangeraakt, want zij knikte levendig. „Daarvoor zijn volstrekt niet zooveel woorden noodig. Je bent altijd goed en vriendelijk tegen me geweest. Waarom zou ik dan niet voor je doen, wat ik kan „Ik dank je, Mina Geef mij dus een hand en beloof mij plechtig, aan geen sterveling, wie het ook zij, iets te vertellen van hetgeen je hier gezien hebt, tenzij ik je zelf van je belofte ontsla, of" het kostte hem een groote inspanning, om het ove rige te zeggen „of dat je genoodzaakt wordt, om voor de rechtbank onder cede getuigenis af te leggen. Beloof je mij dat, Mina, wil je dat zwe ren „Och wat zweren Ik heb den goeden God levenslang niet onnoodig aangeroepen, en wegens den rommel daar doe ik het zeker niet. Maar belo ven wil ik voor mijn part, dat ik mijn mond zal houden, als er voor jou zooveel aan gelegen is. Op mijn woord en met een handdruk, dat is bij mij zooveel waard als een eed. Maar vertel mij dan ook eens, wat dat allemaal beteekent." „Neen, Mina, juist dat mag je niet van me ver- lanoen. En misschien weet ik het ook zelf nog niet goed, misschien ben ik met mijn vermoedens geheel op een dwaalspoor. En je zult ook niet kwaad op mij worden, als ik je verzoek, mij nu alleen te laten." Het was voor de huishoudster een groote teleur stelling,dat zij zoo werd weggestuurd, zonder eenige opheldering van het geheim te ontvangen, dat hier zeer zeker bestond. Maar in den toon van Rudolf's stem en nog meer in de uitdrukking van zijn gezicht was iets dwingends, dat al de knorrige woorden terughield, die anders stellig niet uit gebleven waren. „Nu, als ik je dan beslist in den weg ben, zal ik wel weer naar beneden naar mijn kamer gaan," pruttelde zij slechts. „Maar misschien had je toch beter gedaan, eerlijk tegen mij te zeggen, wat je van de geschiedenis hier denkt. Ik ben geen klets kous, en bovendien ga ik immers met niemand om, wien ik het zou kunnen vertellen. Maar je ziet er heelemaal zoo uit, alsof het goed zou zijn, als je nu je hart eens luchtte. Er zijn dingen, die men niet in zijn hart moet opsluiten, als men niet van benauwdheid wil stikken. En ik heb het altijd nog echt goed met je gemeend, Rudolf Hij greep nog eens met zijn beide handen haar vereelte rechterhand en terwijl hij die hartelijk drukte, zei hij „Ja, je meent het goed met mij dat weet ik En als ik aan iemand ter wereld mijn vertrouwen mocht schenken, dan is het zeker niemand anders dan jij. Maar ik mag niet, Mina! Ik moet het in mijn hart bewaren, al zou ik gevaar loopen, om zooals je zegt er in te stikken, en ga nu heen ik smeek je er om Vergeef mij, als ik je in mijn leven ooit gehinderd zou hebben, en weet, dat er in dit uur op de heele wereld geen beklagenswaardiger man is dan ik." Hii had haar met een zacht geweld naar de deur toe gedrongen en zij liet het toe, dat hij haar de gang inschoof, om toen achter haar de deur op slot te doen. Met een doodsbleek gezicht bleef hij staan luisteren, tot zij zich verwijderd had. Toen sloeg hij beide handen voor zijn gezicht en kreunde in de vreeselijkste wanhoop „Dus toch Mijn eigen vader., mijn eigen vader!" XXII! prgens in het huis sloeg een klok middernacht. Rudolf rees op en streek zijn verwarde haren uit zijn gloeiend voorhoofd. Een rilling als van koorts ging over zijn lichaam, toen hij voor de latafel neer knielde en het licht van de kaars in het open ge heimvak liet schijnen. Maar hij bedwong het af grijzen, dat hem van verdere nasporingen wilde terughouden. Een in krantenpapier gewikkeld pakje, dat hij het eerst uit het vak voor den dag haalde, bevatte een pet van donkere lakenstof, zooals de Poolsche bewoners der provincie Pozen veelal dragen, en een valschen baard, zwart van kleur. Ook over de betee- kenis van deze voorwerpen kon Rudolf na hetgeen er in de kranten had gestaan, geen oogenblik twijfelen. De Poolsche pet en de zware donkere baard waren immers de eenige in het oog vallende kenteekenen geweest, die de opkooper in de Gulden- radstraat had kunnen opgeven, en de advocaat wist, dat zijn vader meesterlijk het Duitsch- Poolsche dialect kon spreken, dus moest hij zich overtuigd achten, dat hij identiek was met dien verkooper, zoowel als met de vermoedelijke oude vrouw, wier karakteristieke hoest destijds zijn eerste verdenking had doen ontstaan. En Rudolf had genoeg rechtsgeleerde scherp zinnigheid, om ook de beweegredenen van deze schijnbaar onzinnige en in ieder geval overmoedige handelwijze te raden. De dader had daardoor den overtuigenden schijn staande willen houden, dat de aan zijn schoonzuster bedreven misdaad een gewone roofmoord was geweest, en hij had dadelijk de politie op een spoor trachten te brengen, waar van het volgen voor hem het gevaar van ontdek king zeer veel verminderde. De tot dan toe be merkte loop van zaken toonde aan, hoe voortref felijk hij in beide opzichten geslaagd was, en Rudolf rilde voor den afgrond van slim berekende slecht heid, die voor hem openlag. Rudolf wist uit de mededeelingen van Wendrich, dat de geldelijke omstandigheden van zijn vader in den laatsten tijd erg verslechterd waren, en het vruchtelooze van zijn herhaalde dringende po gingen, om hem een gedeelte van zijn moederlijk erfdeel te doen uitkeeren, kon wel als een duidelijk bewijs voor de juistheid van diens mededeelingen gelden. Maar dat was nog niet genoeg als verklaring voor den moord. Zoo wanhopig kon de toestand van den man onmogelijk geweest zijn, dat hij tot de overtuiging moest zijn gekomen, zich slechts door de verschrikkelijkste van alle misdaden te kunnen redden nog afgezien van het feit, dat hij immers noch op 'n rijken buit, noch op het verkrijgen van een groote erfenis mocht rekenen. Dus bleef slechts de veronderstelling over, dat de bloedige misdaad slechts een gevolg was geweest

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6