anw
Cde
AAN HET MOOISTE
MEISJE DER WERELD
No. 45
VRIJDAG 24 JANUARI 1930
van'een lang gekoesterden haat, en Rudolf klampte
zich aan de gedachte vast, in zijn vader meer een
door hartstocht verblinden krankzinnige te moeten
beklagen dan een misdadiger te verafschuwen.
Andermaal Het hij het licht diep in het geheime
vak schijnen en hij zag, dat dit nog een aantal
onordelijk door elkaar geworpen papieren, grooten-
deels brieven, briefkaarten en rekeningen, bevatte.
Al deze papieren vertoonden den naam van zijn
tante Wilhelmine Abt als de ontvangster, en Rudolf
hield spoedig op met het doorzien daarvan, omdat
hij overal slechts onverschillige en onbegrijpelijke
inededeelingen vond, die voor niemand dan de
geadresseerde van belang konden zijn. Pas geheel
op het laatst ontdekte hij nog een klein, door een
lint saamgebonden pakje brieven, dat zijn belang
stelling wel gaande moest maken, omdat hij dadelijk
het handschrift van zijn vader meende te herken
nen.
Hij nam het er uit en overtuigde zich, dat zijn
vermoeden hem niet bedrogen had. Het kleine
pakje bestond uit een aantal brieven en brief
kaarten, die de graanhandelaar gedurende de
laatste maanden van haar zoo plotseling en vreese-
lijk afgebroken bestaan aan zijn schoonzuster had
gestuurd. Ongetwijfeld had hij die na haar dood uit
de woning der vermoorde meegenomen, om ze hier
bij de andere bewijzen van zijn schuld te verbergen.
Bij het flikkerende licht der kaars las Rudolf
alles van het eerste tot het laatste woord. En al
begreep hij van den inhoud slechts, dat hij betrek
king had op allerlei zakelijke afspraken tusschen
den schrijver en de ontvangster, toch kwam hij
langzamerhand door de stukken tot het besef van
zijns vaders beweegredenen voor de misdaad. Hij
vernam, dat Frans Krauze aan zijn schoonzuster
groote sommen schuldig was, en dat hij voortdu
rend door haar werd aangespoord, om deze schuld
door een hypothecaire vastzetting op zijn huizen
te beveiligen, zooals hij scheen te hebben beloofd.
Zijn laatste brieven bestonden namelijk slechts uit
hernieuwde verontschuldigingen, dat het hem
onmogelijk was geweest, om aan de gemaakte
afspraak voor een gemeenschappelijke wandeling
naar het hypotheekkantoor te voldoen. Ook was
hier en daar sprake van twee wissels, die aan de
schuldeischeres immers een voldoende zekerheid
gaven, maar mevrouw Abt moest op dat punt van
een andere meening zijn geweest, want op den
achterkant van den laatsten brief, die weer een
breedvoerige, verklaring voor het zoogenaamd niet
vrijwillige wegblijven van den afzender bevatte,
stond met een onbeholpen vrouwenhand geschre
ven het ontwerp van een zeer beslist antwoord,
dat met de volgende woorden eindigde
Ik verzoek u dus, mij heel beslist en onherroe
pelijk dag en uur voor de bewuste gemeenschappe
lijke wandeling naar de rechtbank te willen op
geven en ervoor te zorgen, dat ik niet weer tever
geefs op uw komst behoef te wachten. Ook deel
ik u mede, dat ik deze zaak aan een rechtsgeleerde
in handen zal geven, als de hypothecaire belegging
niet binnen eenige dagen wettelijk geregeld is."
Den afloop van dezen laatsten termijn had de
ongelukkige vrouw niet meer beleefd, en toen
Rudolf het vluchtig met potlood geschreven brief-
opstel ontcijferd had, was zijn laatste hoop ver
vlogen, om de rampzalige daad van zijn vader in
een gunstiger licht te mogen beschouwen dan in
dat van een uit lage beweegredenen voortgekomen
misdaad. En opnieuw kwam in alle gewicht de
vraag hem voor den geestWat nu te doen
Maar onder den eersten verpletterenden indruk
van de vreeselijke zekerheid was hij niet in staat,
het juiste antwoord op deze vraag te vinden en
een laatste onherroepelijk besluit te nemen. Werk
tuiglijk legde hijj de brieven weer op hun vorige
plaats neer en begon ook al het overige weer in
denzelfden toestand te brengen, waarin het zich
bevonden kon hebben, voordat de huishoudster
met haar onderzoek begon.
Hij begreep niet, waarom zijn vader al deze
verraderlijke dingen hier bewaard had, in plaats
van die door een volslagen vernietiging te doen
verdwijnen, maar het was in ieder geval zijn zaak
niet, om dat voor hem te doen. Dus pakte hij de pet
en den valschen baard even zorgvuldig in als den
mantel en de vrouwenkaper, schoof de latafel,
nadat hij het geheime vak gesloten en het meubel
rechtop gezet had, weer op de oude plaats en schoof
de laden er in, zoodat niets meer in de kamer ver
raadde, wat hier gebeurd was. Hij was juist met dit
alles klaar, toen de kaars nog eens voor het laatst
opflikkerde, uitdoofde, en hij in de diepste duister
nis stond. Rudolf greep naar de lucifers, die hij
zeer zeker in zijn zak moest vinden, maar hij gaf
het plan, om een ander licht aan te steken, al weer
op, nog voordat hij ze gevonden had. Voor zijn
tegenwoordigen gemoedstoestand was deze on
doordringbare duisternis haast een weldaad, en
al mocht hij ook niet hopen, in den slaap vergetel
heid te vinden, dan kon deze zwarte duisternis
hem toch misschien doen denken, dat hij slechts
door een naren droom was gekweld.
Toen Mina in de vroegte van den volgenden dag
uit haar kamer kwam, liep Rudolf juist, gekleed
om uit te gaan, de trap af. Maar ontsteld sloeg de
huishoudster, toen ze hem zag, haar handen in
elkaar.
,,Heer in den hemel, wat zie je eruit. Als je
ziek bent, moest je toch waarlijk liever thuisblijven.
Zoo nuodig zullen ze je daar in de zaak toch wel
niet hebben."
De advocaat schudde zijn hoofd en trachtte te
Schoone Maagd in 's werelds dreven
Ontloken als een schoone roos
Ik wil je al de glorie geven,
Die je verdient: maar word niet boos
Als soms mijn woorden niet bekoren
Of even leeg zijn als je lieve toet.
Van niemand zal je zooiets hooreri
II ant wat jij doet, kind. vindt men goed.
Jij bent van honderd lieve meidens
Misschien het allerliefste wicht.
Ik wil jou dus dit liedje wijden,
Als 't keuringswerk is Derrie lit.
Als men gereed is met het schatten
Van tanden, hoofdhaar, neus en mond
I an kleine voeten en slanke jatten
En 't kuiltje dat zoo aardig stond.
O, ik heb ze dikwijls wel bewonderd
Die keurders met hun streng gelaat
Als er dat bosje lieve honderd
Zoo vleiend, smeekend voor hei Anat.
Dan moest ik altijd eraan denkt
Dat men toch niet vond, wat men zocht
De een zou graag zyn hall je schenken
En de andere vond je zuiver bocht.
Gelukkig zijn millioenen vrouwen
Verstandiger dan jy geweest.
Die lieten heusr.h niet met zich sjouwen,
Xet als een slager met een beest.
Een goeden raad wil ik je geven,
Maar 't is dan ook je laatste kans,
Onthoud dit spreekwoord op het leven,
..Een goede wijn behoeft geen krans."
LOUIS VE.
glimlachen. „Ik ben niet ziek, Mina. Maar ik heb
slecht geslapen, en je weet immers, dat men dat
dadelijk aan mij kan zien. Overigens is het mij zeer
aangenaam, je al op de been te vinden, ik had je
anders schriftelijk moeten opdragen, mijn koffer
aan den man mee te geven, dien ik in den loop van
den dag daarvoor zal sturen."
„Je koffer Wil je dan nu ook op reis gaan
„Misschien. En ik weet niet, of ik tijd genoeg zal
hebben, om vooraf nog eens hier terug te komen.
Mijn vader heeft tegen je gezegd, dat hij vandaag of
morgen weer terugkomt, niet waar
„Als hij de waarheid heeft .gesproken, komt hij
niet voor morgen."
„Nu, voor het geval, dat hij naar mij vraagt,
moet je tegen hem zeggen, dat ik weg ben on
bekend, waar naar toe. Het is ook mogelijk, dat ik
zelf nog aan hem schrijf."
De huishoudster keek hem wantrouwend aan.
Er was in zijn gezicht en in zijn heele optreden iets,
wat haar niet beviel.
„Is het dan een groote reis, die je gaat maken
Mag ik niet weten, waar je naar toe gaat
887
„Dat is nog onbepaald," antwoordde hij aarze
lend, terwijl hij haar achterdochtigen blik trachtte
te ontwijken. „Maar het kan wel gebeuren, dat het
een lange reis wordt. En voor alle zekerheid zou ik
je nu al vaarwel willen zeggen, Mina. je zult de
belofte wel indachtig blijven, die je mij vannacht
gegeven hebt, niet waar?"
„Ja," bevestigde zij kortaf. „Wat gaat mij ten
slotte ook die heele onzin aan Als je voor langen
tijd op reis gaat, blijf ik toch niet langer hier in
huis. Ik wil met dien sluiper niet alleen onder één
dak zijn nu heelemaal niet meer. Ik zal wel
ergens een onderkomen vinden."
Rudolf scheen door deze met een groote beslist
heid afgelegde verklaring pijnlijk verrast te zijn
maar hij deed toch geen poging, om het voornemen
der oude vrouw te veranderen.
„Je moet natuurlijk zelf weten, wat je te doen
hebt. En omdat ik je dus bij mijn terugkomst
niet meer hier zal vinden, zou het misschien kunnen
gebeuren, dat wij elkaar heel niet weerzien. En
daarom
Zij viel hem in de rede, terwijl zij haar hand op
zijn arm legde en haar rimpelig gezicht dicht bij
het zijne bracht. Ik ga niet ver hier vandaan,
Rudolf, al blijf ik niet hier. Waarom zouden wij
elkaar dan niet weerzien Zou je nu niet tegen
mij willen zeggen, waar je eigenlijk naar toe reist
Ik kan niet, Mina je hoort toch, dat het nog
niet bepaald is. Maar ik mag mij nu niet langer
ophouden. Je weet nu immers, wat je moet ant
woorden, als er iemand naar mij vraagt."
Hij maakte zich los en liep gejaagd naar de
deur. Daar keerde hij echter nog eens om en zei
meer weifelend dan te voren: „Je zult ondanks je
langen diensttijd in dit huis nauwelijks gelegenheid
hebben gehad, om veel over te sparen, Mina.
Daarom mag je mij niet weigeren, je met deze
kleine som voor een zorgeloozen ouden dag een
bewijs van mijn genegenheid...."
Hij had haar zijn goedgevulde beurs willen
overhandigen, maar zij duwde zijn hand met de
niet verlangde gift ruw weg. „Ik heb geen aalmoes
noodig, en als je mij soms voor mijn zwijgen zou
willen betalen, dan ken je mij toch nog niet goed
genoeg, beste jongen. Bewaar jij je geld; wie weet,
of je het niet eens nog beter zult kunnen gebruiken'
dan ik."
Zij wendde hem kortweg den rug toe en ging
naar de keuken, waarvan zij de deur dreunend
achter zich dichtgooide. Het gebrek aan vertrou
wen, dat zij in zijn handelwijze zag, had haar blijk
baar diep gekrenkt, en omdat hij begreep, dat er
nu geen kans bestond, om haar te verzoenen,
volgde hij haar niet, maar verliet stil het huis.
Den eersten besteller, dien hij buiten ontmoette,
stuurde hij met een brief naar de Rijksbank. Een
tweeden brief, dien hij dadelijk bij het aanbreken
van den dag geschreven had, wierp hij in de brieven
bus van het gerechtshof. Deze bevatte zijn ver
klaring, dat hij het hem vermaakte legaat uit de
nalatenschap van zijn tante, mevrouw Wilhelmine
Abt, aannam, en het dringende verzoek om den
vastgestelden termijn voor de uitbetaling der som
zooveel mogelijk te verkorten.
Toen hij dat gedaan had, keek Rudolf op zijn
horloge. Hij had nog een plicht te vervullen, die te
dringend was, dat hij het volbrengen er van had
mogen uitstellen, en ondanks het vroege uur sloeg
hij langzaam den weg naar de woning van mevrouw
Deloria in.Wel had hij te voren getracht, schrifte
lijk afscheid van Elze te nemen en tegen haar te
zeggen, dat hij om redenen, die zijn geheim moesten
blijven, nu alle hoop op hun huwelijk voor altijd
moest begraven. Maar juist met dezen brief was
hij ondanks al zijn moeite en al zijn strijd niet klaar
gekomen. En toen hij ook het vierde mislukte
opstel verscheurd had, was hij tot de overtuiging
gekomen, dat het onmogelijk was, om zich op die
manier aan de smart van een laatste persoonlijke
ontmoeting te onttrekken. Zij had er recht op,
de wreede verklaring, die den geluksdroom van
haar jong hart onbarmhartig zou vernietigen, uit
zijn eigen mond te vernemen, en hoe onuitspreke
lijk moeilijk de vervulling van dezen treurigen
plicht ook mocht zijn....het was voor hem een
gebod van eer, dien te vervullen.
Het was een gelukkig toeval, dat hij de vrouw,
die tot dan toe als werkster bij mevrouw Deloria
in betrekking was geweest, op de stoep tegenkwam.
(Wordt voortgezet)