Een M oord
enaar en
zijn
oon
DOOR A. OSCAR KLAUS SM ANN
Fanny Flapuit zegt:
906
VRIJDAG 31 JANUARI 1930
No. 46
Toen de werkster zag, dat hij aan de bel van
de woning der voormalige kunstrijdster
wilde trekken, gaf zij hem ongevraagd
kennis van het vertrek der twee dames.
Over 't doel van haar reis en haar tegenwoordige
verblijfplaats kon zij evenmin inlichtingen geven
als over den vermoedelijken duur van haar afwe
zigheid.
Rudolf voelde, dat bij deze onverwachte mede-
deeling zijn tot dan toe mannelijk bestreden ziekte
gevoel hem weer vervulde.
Het viel hem moeilijk, om de trap af te loopen, en
een stekende hoofdpijn begon hem te kwellen,
terwijl hij door de nu al volle straten liep, om de
woning van zijn vriend Wendrich te bereiken.
De boekhouder was juist voornemens, zich naar
zijn kantoor te begeven, toen Rudolf bij hem binnen
kwam. Ook hij schrok van het ziekelijke uiterlijk
en de koortsachtige oogen van den onverwachten
bezoeker. Maar hij trachtte zijn ontsteltenis te
verbergen en ontving zijn vriend, dien hij na zijn
terugkomst nog geen enkelen keer gezien had, met
de grootste hartelijkheid, om hem het uitspreken
van de boodschap te vergemakkelijken, die hem
misschien hier had gebracht.
,,Je moet mij voor een korten tijd bij je opnemen,
Georg," zei Rudolf gejaagd. „Slechts voor enkele
dagen en ik beloof je, dat ik je niet den minsten
last zal bezorgen. Het is voor mij slechts noodig,
dat niemand mijn verblijfplaats verneemt. Bij
onze oude vriendschap smeek ik je, mij dit verzoek
niet te weigeren."
„Mijn woning is natuurlijk tot je beschikking,
zooals alles, wat ik bezit," verzekerde Wendrich
hartelijk. ,,Je kunt hier blijven, zoo lang als het je
bevalt."
Rudolf drukte hem de hand en de boekhouder
voelde met een groote bezorgdheid, hoe koorts
achtig heet de vingers van zijn vriend waren.
„Ik dank je dank je Oprecht En je zult je
mond houden, niet waar Mijn vader mag in geen
geval weten, waar ik mij bevind."
„Je hebt dus twist met je vader gekregen
Zijn jullie voorgoed van elkaar vervreemd
De advocaat maakte een afwerend gebaar.
„Vraag mij niets, Georg, dat verzoek ik je. Zooveel
kan ik slechts tegen je zeggen, dat ik hem nooit
meer wil zien.... nooit, nooit!"
De opwinding, die hij bij de laatste woorden
toonde, was zoo duidelijk een kenteeken van zijn
ziekelijken toestand, dat Wendrich zijn vrees nu
toch niet langer voor zich kon houden en die in de
meest vriendschappelijke woorden uitsprak.
De advocaat liet hem echter nauwelijks uit
praten en riep, terwijl hij rusteloos in de kamer
heen en weer ging loopen „Neeti, neen, mij scheelt
volstrekt niets Waarom pijnigt de heele wereld
mij over mijn uitzien en met de zorg over mijn
gezondheid Ik mag nu niet ziek zijn en daarom
ben ik het ook niet. Over een paar dagen, al? men
mij mijn legaat uitbetaald zal hebben, dan, ja,
dan is alles mij onverschillig. Maar zoo lang moeten
mijn krachten het nog uithouden. En zij zullen
het uithouden, daarvan ben ik vast overtuigd.
Dit onwelzijn is slechts het gevolg van een slape-
loozen nacht een soort van katterigheid
anders niets 1 Als ik een paar uur zal hebben
geslapen
Hij hield midden in zijn opgewonden wandeling
op en greep naar de leuning van een stoel. Zijn
heele lichaam beefde en hij deed tevergeefs zijn
best, om zijn oogen open te houden. „Als... ik...
geslapenzalhebben.herhaalde hij met
een zware tong, en zeer zeker zou hij in het volgende
oogenblik neergevallen zijn, als Wendrich, die zijn
flauwte zag aankomen, hem niet in zijn armen
had opgevangen. Met moeite bracht hij den al
bewusteloozen jongeman naar de kanapee, waarop
hij hem zoo gemakkelijk mogelijk neerlegde. Toen
opende hij de deur en riep de huisjuffrouw binnen.
Met enkele woorden trachtte hij den toestand
voor de verbaasde vrouw uit te leggen. Zijn vriend
was schijnbaar plotseling ernstig ziek geworden
Z
en hij mocht hem in geen geval alleen laten. Daar
om moest zij naar dokter Wagner gaan, van wien
hij wist, dat hij vroeger huisdokter bij de familie
Krauze was geweest en bij wien hij daarom een
persoonlijke belangstelling voor den patiënt mocht
veronderstellen. De huisjuffrouw ging zonder
verder iets te vragen de boodschap doen, en een
half uur later kwam zij in gezelschap van den dokter
terug.
Deze liet zich door den boekhouder alles ver
tellen, wat hij over de ziekte van zijn vriend had
mee te deelen, en hij ging toen met een ernstig
gezicht tot een zorgvuldig onderzoek van Rudolf
Een man is verliefd, manneer hij vindt, duI
de nikken van zijn meisje mat kort zijn.
over, wiens bewusteloosheid intusschen in ijlende
koorts was overgegaan, daar hij voortdurend half
luid in afgebroken, grootendeels onverstaanbare
woorden bij zichzelf sprak.
De uitslag van zijn bemoeiingen scheen den
dokter niet te bevredigen. Hij schudde zijn hoofd
en zei „Een bepaalde ziekte kan ik voor het oogen
blik nog niet vaststellen, maar dat sluit niet uit,
dat dit morgen heel anders zal zijn, en de indruk is
over het geheel niet gunstig. U wenscht den zieke
natuurlijk zoo spoedig mogelijk kwijt te raken
Georg Wendrich herinnerde zich het verzoek van
zijn vriend, en hij behoefde niet lang na te duiken,
om een besluit te maken.
„Neen, dokter, ik zou hem daarentegen liefst
hier houden, als mijn huisjuffrouw liet goed vindt
en li er in het belang van den patiënt niets op
tegen hebt."
„Als u voor een geschoolde verpleegster zorgt,
zou hij ten slotte hier even goed kunnen zijn als
ergens anders."
Daar er bij de goedhartige huisjuffrouw slechts
een verzoek van Wendrich noodig was, om haar
tot het opnemen van den patiënt over te halen,
was de aangelegenheid spoedig geregeld. Voordat
de geneesheer vertrok, stond hij nog geruiinen tijd
aan het bed van den zieke, dien men uitgekleed en
naar het bed van den boekhouder gedragen had,
en hij luisterde hoofdschuddend naar de eigenaar
dige, onsamenhangende woorden, waaronder hij
het meest herhaalde, dat hij niet X1 i q
ziek was en niet ziek mocht wor- I\| O. J.O
den, vóór hij z'n legaat ontvangen
en zijn testament gemaakt had.
Toen ging de zieke plotseling rechtop zitten en
riep „Neen, ik ben niet medeplichtig aan de mis
daad, omdat ik dat geld aanneem zij.... mag
immers niet arm en hulpeloos achterblijven
zij
De geneesheer legde zijn hand op het gloeiende
voorhoofd van den zieke, en deze aanraking moest
wel een bedarenden invloed uitoefenen, want de
heftig uitgesproken woorden gingen over in een
zacht, onduidelijk geprevel en zijn van koorts
gloeiend hoofd viel weer in de kussens neer.
„Er moet een bizondere aanleiding voor deze
ziekte bestaan," dacht dokter Wagner, toen hij de
woning van den boekhouder verliet. „De denkbeel
den, die hem zoo'n angst bezorgen, hebben waar
schijnlijk een bepaalden grondslag. Nu, wij zullen
wel eens zien. In ieder geval gaat dat mij als genees
heer niets aan."
XXIV
lUTct knorrige oogen en het afgematte gezicht van
een man, die groote lichamelijke vermoeienis
sen heeft doorgemaakt, keerde Frans Krauze den
tweeden morgen na zijn vertrek terug. De aandoe
ningen der laatste dagen moesten zijn ijzeren wils
kracht hevig geschokt hebben, want hij had zijn
gezicht niet zoo in bedwang als anders en de uit
drukking er van toonde duidelijk genoeg, dat de
verwachtingen, die hij van deze reis naar Insterburg
had gehad, niet in vervulling waren gegaan.
De reis was inderdaad geheel vergeefsch geweest.
Toen hij zich aan het kantoor van het tuchthuis
aandiende en om vergunning vroeg, den gevangene
Malinowski te spreken, werd hem door den direc
teur op een tamelijk barschen toon geantwoord,
dat er in de eerste dagen of weken aan de vervulling
van zijn verzoek niet gedacht kon worden, omdat
de gevangene ernstig ziek lag. En op de vraag naar
den aard en den vermoedelijken duur der ziekte
had de ambtenaar, die blijkbaar niet welwillend
gestemd was tegenover den bezoeker, kort en
barsch geantwoord Ik heb geen reden, om u zulke
inlichtingen te geven en geef u in uw eigen belang
den raad, om uw verzoek voortaan schriftelijk
in te dienen en het antwoord daarop af te wachten,
voordat u de moeite en de kosten van een reis naar
Insterburg maakt. Want ik verklaar, dat voortaan
slechts zeer geldige redenen een aanleiding zouden
kunnen zijn, om de door u gevraagde vergunning
te geven."
Daarmee was hij weggestuurd en hij zou niet
vernomen hebben, waarin de ziekte van Mali
nowski bestond, als het hem in een nabij het tucht
huis gelegen restaurant niet gelukt was, om een daar
vertoevenden opzichter aan het praten te krijgen,
terwijl hij zich voor een naasten bloedverwant
van den gevangene uitgaf. Toen had hij vernomen,
dat deze een ernstige bloedspuwing had gehad en
sindsdien doodziek was. Na het ontvangen van
deze inlichtingen had hij natuurlijk alle hoop moe
ten opgeven, om het doel van zijn reis nog te be
reiken en hij was met den avondtrein op de terug
reis naar Breslau gegaan, onder den last van groote
zorgen, die hem geen minuut van rustigen slaap
gunden.
Hij was voornemens geweest, om na zijn thuis
komst nog een paar uur te gaan liggen, maar voor
dat hij naar zijn slaapkamer ging, had hij toch nog
eerst de aangekomen post willen nazien en daarbij
had hij een brief in handen gekregen, die hem een
nieuwen, doodelijken schrik bezorgde en zijn ge
dachten aan rust verdreef.
En toch was het slechts een kort, zakelijk schrij
ven van de bankiersfirma Wallenberg Fachaly,
met wie hij sedert vele jaren als koopman zaken
had gedaan en door wier bemiddeling hij ook
meestal zijn beursspeculaties had verricht. Het
schrijven was gedateerd op den vorigen dag en
luidde