BIJ DEN PAARDEN-P
daar in den hoek tel op te laaien: scherper worden nu de schaduwen en grilliger.
VRIJDAG 7 FEBRUARI 1930
Het aantal auto's neemt steeds toe, het aantal
paarden in onze stad is sterk verminderd.
Autogarages en autoherstelplaatsen schieten
uit den grond als de bekende paddestoelen, maar
hoefsmederijen zijn er bijna niet meer te vinden.
Dit laatste merkte ik pas, toen ik een hoefsmid
noodig had. Verdenkt u mij nu niet van het houden
van paard en rijtuig de eenige viervoeter, waarmee
ik tamelijk vertrouwd ben, is een Cypersche kater,
en het eenige rijtuig, dat mij ooit vervoert, is lijn
negen. Het was dus niet uit dien hoofde, dat mijn
verlangens naar een hoefsmid, uitgingen.
Doch ik weet, dat vele menschen met mij het
beslaan van paarden en alles wat daar zoo bij be
hoort, interessant vinden en daarom wilde ik eens
iets over een hoefsmederij schrijven en er een
paar mooie foto's van laten zien. Daarom
zocht ik een hoefsmid, en daarom bemerkte
ik, dat zij zoo schaarsch zijn.
Toen ik eindelijk een adres was te
weten gekomen, begaf ik mij er dadelijk
heen, want, zoo redeneerde ik, met zoo
weinig paarden moet het een moeilijke
tijd zijn voor hoefsmeden, en morgen
bestaat de zaak misschien niet meer.
Achteraf bleek echter, dat die vrees
ongegrond was, doch daarover later.
Het adres, dat men mij gegeven had, liet
aan duidelijkheid niets te wenschen
over „Vlak vooraan op den Goud-
schesingel, bij het Oostplein, je weet
wel, bij den molen."
Ik ging er dus heen. „Bent u de hoefsmid
.zelf?" vroeg ik op goed geluk af aan een
der mannen, die voor de smederij stonden.
En toen ik gelijk bleek te hebben „Mag ik u
de hand drukken U bent zeldzaam I"
Toen kwam ik met mijn verzoek voor den dag,
of er bezwaar tegen was, voor Groot-Rotterdam
wat foto's te laten maken. De goede reputatie van
ons blad, of mijn fatsoenlijk uiterlijk, of beide, of
geen van tweeën, gaven den doorslag het mocht.
Die zaak was dus voor elkaar en er bleef nog slechts
één moeilijkheid over, er waren geen paarden I
Doch de vriendelijke eigenaar van de hoefsmederij
gaf me een tip. „Komt u Donderdagmorgen om
tien uur," zei hij, „dan zal er wel iets aardigs voor
u te maken zijn." Hoe of hij dat zoo vooruit kon
zeggen, informeerde ik. Och," lachte hij, „het is
hier net als in een dameskapsalon, je kan vooruit
bespreken."
Wij hielden het dus op Donderdagmorgen en ik
hoopte maar, dat de paarden zich aan hun afspraak
houden zouden. Ik maakte nog een praatje en
vernam, dat de zaak binnenkort vijfenzeventig
jaar bestaat, wel een bewijs dus, dat een hoef
smederij nog steeds reden van bestaan heeft, al
wordt er dan ook bij een hoefsmid van tegenwoordig
nog wel iets anders gedaan dan het beslaan van
paarden. Mijn hoefsmid althans bleek zich ook
bezig te houden met wagen- en autosmidswerk,
en het spreekwoord Als het tij verloopt, moet
men de bakens verzetten, heeft hij blijkbaar goed
begrepen.
Toen wij dan Donderdagmorgen op het
afgesproken uur verschenen, was het een
gedrang van belang. Er waren een zestal
paarden op het appèl verschenen, en
alle wilden het eerst geholpen worden.
Wij kwamen nog juist op tijd om te
zien, hoe „Hein" schoorvoetend, om
niet te zeggen schoorpootend, een
box, zal ik maar zeggen, binnen
stapte, en met merkbaren tegenzin
zijn linkerachterpoot aan een ijzeren
staaf liet vastbinden. Hein was een
„kwaje" en scheen te vinden, dat zijn
oude hoefijzers nog best meekonden,
althans hij verzette zich hevig. Er hielp
echter geen moedertje-lief aan en voor hij
het wist, lag het oude ijzer, scheef afge-
loopen als een hoóge daineshak, op de straat.
Daarna een beetje passen en meten, tot zijn
juiste maat gevonden was, en een fonkel
nieuw ijzer werd met kolossale draadnagels (mis-
Voor zoo'n eenvoudige operatie is uitspannen niet eens noodtg