cJn zwarte schaduw. No. 47 liet zij het. jongemeisje haast voortdurend alleen. Zij hadden in een familiepension der binnenstad haar intrek genomen en omdat Elze moed noch verlangen had, om zich alleen in het gewoel der straten te wagen, had zij gedurende deze twee dagen tijd genoeg, cm in de eenzaamheid van haar kaal pensionkamertje over haar treurig bestaan na te denken. Zij had het eerste onbewaakte uur gebruikt, om aan Rudolf te schrijven, maar deze brief had haar bedrukt hart geen verlichting bezorgd. Zij kon het drukkende gevoel niet kwijtraken, dat deze scheiding niet slechts tijdelijk, maar een schei- ding voor altijd was, en nooit had zij zich eenzamer en ongelukkiger gevoeld dan nu. Met een vurig ver langen wachtte zij op het antwoord van haar geliefde, dat immers onmogelijk kon uitblijven, en telkens telde zij de uren weer, die volgens haar berekening nog moesten verloopen voor de aan komst van den brief. Als mevrouw Deloria niet zoo geheel door haar eigen aangelegenheden in beslag was genomen, dan had zij zeker moeten bemerken, dat het hart van haar beschermeling nog onder iets anders leed dan onder het dwaze verlangen naar haar geboorte stad en bij het weinige komediespel van Elze had de ontdekking van de waarheid niet lang uit kunnen blijven. Maar de gewezen kunstrijdster zag van de terncei geslagenheid van haar lieve ling of waarlijk niets, of zij wilde er niets van zien. Als zij van haar geheimzinnige boodschappen terugkeerde, betoonde zij zich steeds buitengewoon druk en spraakzaam. Maar de vroolijkheid, die zij vertoonde, had iets gemaakts. Zooals iemand, wiens gedachten volstrekt niet zijn bij hetgeen hij zegt, sprong zij heel onverwacht van liet eene onderwerp op het andere, en dan kon het gebeuren, dat zij midden in een gezellig praatje plotseling zweeg. op den morgen van den derden dag na haar aan komst in Berlijn betoonde zij zich echter in tegen stelling met haar vorige gedrag al bij het ontbijt zeer zachtmoedig en teerhartig gestemd. Zij was buitengewoon stil, zuchtte telkens en liet het schaaltje met koud vleesch rustig staan, zonder er iets van te gebruiken, ofschoon dat haar anders altijd zoo bizonder goed smaakte. Toen Elze, om toch iets te zeggen, schuchter vroeg, of zij ook vandaag weer in de stad boodschappen moest doen, schudde zij eerst slechts zwijgend haar hoofd, maar toen sprong zij plotseling op en legde, nadat zij haar stoel naast dien van het meisje had ge schoven, teeder haar arm om Elze's hals. „Neen, niet in de stad, lieveling. Maar ik moet je toch vandaag weer verlaten, en niet slechts voor enkele uren, maar voor meerdere dagen, misschien voor een heele week. Ik zal je natuurlijk gedurende dezen tijd ergens onder dak brengen, waar je goed en veilig bezorgd bent. Je behoeft niet het minste te vreezen en ik hoop, dat je je als een dapper meisje zult gedragen." Zij scheen gevreesd te hebben, dat Elze een grooten schrik zou toonen, en het stelde haar blijkbaar ten zeerste gerust, dat het jongemeisje dit nieuws zoo kalm opnam. „Als u het noodig acht, lieve tante, moet ik mij natuurlijk aan uw beslissing onderwerpen. En in een stad, waar zooveel duizenden alleenstaande jonge meisjes wonen, zal daar geen bizondere moed voor noodig zijn." „Dat noem ik flink en verstandig gesproken. Zie je, kind, ik zou je heel graag meenemen en oorspronkelijk was het ook mijn plan, dat te doen, maar de aangelegenheden, die ik moet regelen, en die zooals je wel kunt begrijpen eveneens met de vroegere moeilijkheden van mijn vader in verband staan, zijn van zoo'n onaangenamen aard, dat ik je daarmee niet in aanraking zou willen brengen. Ook zal ik gedurende de eerstvolgende dagen door deze ellendige dingen zoozeer in beslag worden genomen, dat ik mij nog veel minder met je zal kunnen bemoeien, dan het mij sedert onze komst in Berlijn mogelijk is geweest. En ik denk, dat je in deze omstandigheden tijdens onze schei ding nergens beter bewaard kunt zijn dan iuist hier in Berlijn." „Zeker, tante. En ik ben volstrekt niet bang voor het alleenzijn. Het is mijns inziens volstrekt niet noodig, mij eerst nog op een andere plaats onder dak te brengen. Ook als ik hier in het pension hhjf, ben ik beveiligd tegen alle gevaren." Maar mevrouw Deloria schudde ontkennend haar hoofd. „Neen, kind, dat begrijp je niet en in VRIJDAG 7 FEBRUARI 1930 dit opzicht moet je op mijn grootere ervaring ver trouwen. Ik zou van zorg over jou geen minuut rust hebben, als ik voor mijn vertrek niet alles gedaan had, om je tegen alle onaangenaamheden te beschermen, die alleenstaande jonge dames in een wereldstad kunnen overkomen. En mijn maatregelen zijn bovendien al genomen. Wij behoeven nog slechts je koffer in te pakken en naai het pension te gaan, dat ik voor je uitgezocht heb. Ik ben overtuigd, dat je in den schoot eener familie niet beter bezorgd zou kunnen zijn dan daar." Elze sprak haar niet verder tegen, want het was haar eigenlijk onverschillig, waar zij haar eenzame dagen moest doorbrengen, en nog binnen een uur waren alle toebereidselen voor de verhuizing ge maakt. Het rijtuig stond voor de deur en de knecht droeg den reiskoffer van Elze naar beneden, terwijl de twee groote koffers van mevrouw Deloria vol gens haar beschikking in het tot dan toe bewoonde pension zouden achterblijven. Nu wendde de voormalige kunstrijdster, al op den drempel van de kamer staande, zich nog eens tot Elze en zei op een luchtigen conversatietoon, alsof het iets heel gewoons betrof„Het mag je echter niet verwon deren, lieveling, als men je in het nieuwe pension als mevrouw Deloria ontvangt. Ik heb het doel- In zwarte schaduw der misère-muren, nun het grauwe' en griezelige groot gevang, waarachter de veroordeelden verduren, hun celstraf, weken, maanden, jaren lang: En waar in eew'ge eentonigheid de uren voorbijgaan, eindeloos en droef en hang, die riuur den dag der verre vrijheid sturen, verbeid met starren blik en bleeke wang: Daar zie 'k het vrije volkje vroolijk spelen, den luiden zonneschater wat ontvlucht, om in hun kinder-oreugde daar met velen te genieten in zelf-gewrocht gerucht. van 't kinderspel, fantastisch en naïef, waarin z „agentje" zijn en „boefje" en ..dief'.... HEKMAN J. HAYEMAYE. matig geacht, om je daar niet onder je meisjesnaam, maar onder den mijnen aan te kondigen, en je mag mij natuurlijk nu niet logenstraffen, als wij daarvan niet allebei onaangenaamheden willen ondervinden. Elze kleurde en maakte er geen geheim van, hoe buitengewoon pijnlijk de nieuwe onwaarheid voor haar was, waartoe zij gedwongen zou worden. „Maar waarvoor is dat noodig, lieve tante vroeg zij verwijtend. Ik moet mij tegenover deze vreemde menschen immers een bedriegster voelen, als ik zonder tegenspraak toe zou laten, dat zij mij met een valschen naam aanspreken." „Je uitdrukkingen zijn zeer vleiend voor mij... dat moet ik zeggen," antwoordde mevrouw Deloria vinnig. „Begrijp je dan niet, dat ik alleen in jouw belang tot deze kleine noodleugen heb besloten Een getrouwde vrouw behandelt men dadelijk heel anders dan een alleenstaand jong meisje, en ik kon je geen betere bescherming geven dan die, welke mijn naam je zal bezorgen. De vrees, om voor iedere brutaliteit door een beleedigden echt genoot gestraft te gorden, zal tijdens mijn afwezig heid alle minder gewenschte bezoeken van je vandaan houden." „U hebt zeker met een goede bedoeling zoo ge handeld, tante, en ik wilde u door mijn woorden ziet krenken, maar het zou mij toch aangenamer nijn geweest, als u het niet gedaan had." „Je stelt nu opeens, schijnt het, een zeer groot vertrouwen in je wereldwijsheid en levenservaring. Dat kon ik bij je vroegere verlegenheid allerminst vermoeden. Maar hoe het daarmee ook zij, in ieder geval betreft het nu een voldongen feit, waaraan niets meer valt te veranderen, en je zult mijn moe derlijke zorg niet daardoor willen vergelden, dat 927 je mij groote onaangenaamheden bezorgt. De menschen hebben je, zooals zij verplicht zijn, zeer zeker reeds als mevrouw Deloria bij de politie aangemeld en je zult dus goedschiks of kwaadschiks erin moeten berusten,om voor eenige dagen dezen naam te dragen. Omdat je geen sterveling daardoor eenige schade bezorgt, kan ook niemand op de gedachte komen, je voor een bedriegster te houden, en als je desondanks in een scheeven toestand zou geraken, dan kon slechts je eigen onhandigheid daarvan de schuld zijn." l-lze achtte zich door deze terechtwijzing en nog meer door den onvriendelijken toon daarvan diep gekrenkt, en met een beslistheid, zooals zij nog nooit aan haar weldoenster had getoond, zei ze „Dat ik niet zoo'n onhandigheid zal begaan, kan ik volstrekt niet beloven. Ik ben niet geoefend in zulke dingen en de behendigheid, die er voor noodig is, om dagenlang een aangenomen rol te spelen, bezit ik inderdaad niet. Daarom zou het misschien veel beter zijn, dat u mij vergunde, mijn eigen naam te behouden en in plaats van naar dat pension te gaan naar Breslau terug te keeren." Mevrouw Deloria was bleek geworden. Bij de tot dan toe betoonde toegevendheid van Elze was zij niet voorbereid geweest op zoo'n nadrukkelijken tegenstand, en de teleurstelling daarover bracht haar in een groote bekoring, om driftig op te stui ven. Haar mooie oogen fonkelden van opwinding, toen zij haar gezicht naar het jonge meisje toe keerde; maar zij scheen in het anders zoo zacht moedige gezicht van Elze een trek van vastberaden heid waar te nemen, die haar aantoonde, dat een uitval van drift het minst geschikte middel zou zijn, om het weerspannige meisje aan haar wen- schen te onderwerpen. Dus veranderde zij nu van gedrag en bracht haar weer in haar kamer, om haar naast zich op de canapé te trekken. „Wat je daar van mij verlangt, is onmogelijk," zei ze met een zachte stem. „Je moet hier in Berlijn blijven, tot ik terugkom en je moet tot dan toe mijn naam dragen Het is het laatste bewijs van dankbaarheid, dat ik van je verlang dat beloof ik je Maar juist dit mag je mij niet weigeren, als je nog eenige genegenheid voor mij hebt." Radeloos en ontsteld keek Elze voor zich. Wat kon zij nog verwachten, als haar weldoenster zich op den plicht van dankbaarheid beriep, die haar altijd zoo heilig was voorgekomen. Mevrouw Deloria scheen dit besluitelooze zwijgen echter goed te begrijpen want zij ging nog drin gender voort„Ik besef immers, dat dit alles je onbegrijpelijk voorkomt en daardoor misschien eenig wantrouwen tegen mij in je hart is ontstaan. Maar ik beloof je, dat je na mijn terugkeer een volledige opheldering zult ontvangen. En dan zal je niet slechts alles begrijpen, maar je zult je ook erover verheugen, mij dezen belangrijken dienst te hebben bewezen. Nu kan ik je slechts zeggen, dat van 't welslagen der zaak, waarvoor ik deze reis ga maken, niet alleen mijn eigen wel en wee, maar ook het lot van andere, mij zeer dierbare menschen afhangt, en dat machtige vijanden alles in het werk stellen, om mij onoverkomelijke moeilijkheden in den weg te leggen. Zij laten mij voortdurend be spieden, en omdat het zooals ik zei zeer in vloedrijke personen betreft, roepen zij, naar ik vermoed, zelfs de hulp der politie in. Het zijn alleen hun intrigues, die mij noodzaken, om eveneens mijn toevlucht in een list te zoeken. Zij mogen niets van mijn vertrek bemerken en het eenige middel, om dat te voorkomen, bestaat juist daarin, dat jé voor een korten tijd mijn rol speelt. Je wordt als bewoonster van dit pension als mevrouw Deloria vermeld, en de bespieders ontvangen bij hun eventueele informatie de schijnbaar ware inlich- ting, dat ik mij rustig hier in Berlijn bevind. Daar door win ik den tijd en de vrijheid, om mijn plannen ten uitvoer te brengen, en als ik op zoo'n manier hun schandelijke aanslagen eindelijk voor altijd heb doen mislukken, zal ik ook jou, lieveling, er van overtuigen, dat je slechts voor een goed doel deze kleine komedie meegespeeld hebt." Elze had naar haar geluisterd, zonder dien stroom van woorden een enkelen keer te onderbreken. Nu hief zij haar oogen, die zoo helder en onschuldig waren als die van een kind, naar de spreekster op en zei„Nu u het als een bewijs van mijn dankbaar heid van mij verlangt, mag ik niet weigeren aan dit verzoek te voldoen." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 9