DOOR CLAVERTEN
952 VRIJDAG 14 FEBRUARI 1930 No. 48
Allemaal op de mip.
Er was geen man, geen blanke of gekleurde,
in 't Noorden meer berucht, gevreesd en ge
haat dan Jim Dove, de vossenjager van de
Jamesbaai. Volgens het oordeel van de Konink
lijke Bereden Politie had hij minstens drie of vier
malen den dood verdiend en dat dit einde hem
tot nu toe was gespaard gebleven, had hij uit
sluitend te danken gehad aan zijn ongehoord ge
luk, dat hem scheen in te geven, waar en wanneer
er gevaar voor zijn arrestatie dreigde. Jim Dove
deinsde niet terug voor een moord, wanneer hij
zich daardoor in het bezit kon stellen van een
lading pelsen of een bundel dollars en zijn naam
was gevreesd als die van den duivel bij de zwer
vende Indianen, wier vrouwen noch paarden ooit
veilig voor hem waren.
Dien dag leidde Jim Dove zijn hondenspannen
met een zweepslag om den groenen uitlooper van
het sparrewoud in de richting van een hut, die naast
een geweldige sneeuwdrift was gelegen.
„Bij Jove," vloekte hij, „dat scheelde niet veel,
maar toch ben ik die smerige Eskimo's nog voorge
bleven.
Met een reeks verwenschingen en slagen bracht
hij de honden voor de hut tot stilstand, spande zijn
slede uit en dreef de beesten binnen het staketsel
met een brutaliteit of de hut zijn eigendom was.
Met groote passen liep hij op de deur toe, maar
vond haar tot zijn teleurstelling gesloten. Krachtig
sloeg hij met de kolf van zijn geweer op de deur en
een gedempte stem van binnen antwoordde hem.
Het scheen echter geen antwoord naar zijn zin
te zijn, want onmiddellijk viel hij met een dave
renden vloek uit.
„Wat, doorgaan Om al het goud van het
Noorden niet, wie je dan ook zijn mag, Sir 1 Die
kleine, smerige Kogmellocks zitten me op mijn
hielen en ik heb niet voor niets drie dagen lang
mijn honden lamgeslagen."
Zijn stem scheen daarbinnen herkend te zijn,
want met een kreet van verrassing gaf de bewoner
antwoord. „Ben jij Jim Dove niet
„Als ik het niet ben, sir, gelijk ik er toch op
als zijn spiegelbeeld, en als je me kent, kun je
ook weten dat het geraden is, een beetje voort
te maken."
De man daarbinnen lachte vreemd en schor,
de sluitboom werd afgenomen en Jim Dove trad
binnen. Hij zag niet de vreemde schittering in de
oogen van den man in de hut en evenmin hoe deze
zich slechts met moeite naar een ruwen stoel
sleepte. Maar toen hij den ander aanzag verbleekte
hij even.
„Verdoemd, Bill Lesley 1" riep hij schor en on
willekeurig greep Jim Dove naar zijn revolver.
Maar ziende dat de ander rustig bleef zitten, begon
hij luid te lachen.
„Verdoemd, ook toevallig! Bill Lesley, laffe
Bill, wel, welDus dan heb ik je niet goed geraakt
den laatsten keer Wel, welEn ik dacht nog wel,
dat je allang door de wolven zou zijn opgepeu
zeld Enfin, toch even goeie vrienden, niet Bill
Hij lachte nogmaals ^laverend en stak den man
aan tafel de hand toe. De vreemde uitdrukking
lichtte weer even in de oogen van den anderen
man en de hem toegestoken hand grijpend, drukte
hij deze lang en krachtig.
„Ik ben het, Jim, in levenden lijve en kernge
zond zooals je ziet." Hij lachte hoonend, maar
Jim Dove was te veel van iets anders vervuld om
het op te merken.
,,'t Is lang geleden, Jim, dat we afscheid namen,
't Was ginds, geloof ik, aan de Coronationgolf,
is 't niet
De vossenjager vertrok zijn gezicht tot een grijns.
„Afscheid, zei je Ja, als je een paar goedbe
doelde revolverschoten van me een afscheid noemt,
dan is het zeven jaar geleden, beste jongen."
Bill Lesly scheen even te aarzelen en iets moei
lijks weg te slikken, toen vroeg hij haperend
„Hoe kom jij hier, Jim Ik geloofde dat je allang
naar de bewoonde wereld was teruggekeerd met
zakken vol dollars. De claim was rijk aan stukgoud
en de man, die ze had, kon zich voor zijn leven
geborgen weten. Ikik had me er tenminste
heel wat van voorgesteld...."
Ja, Bill Lesly had er zich inderdaad heel wat
van voorgesteld, toen hij de claim aan den Yukon
had afgepaald. Zes, zeven jaren had hij gevochten
in de barre wildernis, met het lot en het leven, met
wanhoop en ellende. Eerst als paardenjager in
het Westen, toen als vossenjager in het Noorden.
En eindelijk, eindelijk, was zijn kans gekomen,
toen als een koorts het gerucht in het Noorden
liep, dat er goud was gevonden aan den Yukon.
Bill Lesley was een van de eersten geweest, die door
de barre vlakte erheen waren getrokken, zeventien
dagen lang en te voet, kam
pend met honger en ontbering.
Waar duizenden anderen zou
den zijn bezweken, had hij
overwonnen, Bill Lesley, laffe
Bill, zooals hij werd genoemd,
omdat hij nog nooit 'n revolver
op een mensch had gericht.
Toen, eindelijk aan het doel,
had hij gezocht dagen, weken
lang, terwijl de uitputting zijn
lichaam sloopte en geen teleur
stelling hem gespaard bleef.
Maar toch, door een toeval, had
hij het gevonden, het kostbare
goud, dat hem eindelijk na zeven
jaar van hopen en verlangen
in staat zou stellen het meisje
in Engeland tot zijn vrouw te
maken. Wat hij na zijn vertrek
uit Engeland, om fortuin te
maken zooals hij hoopvol ge
zegd had, geleden moest heb
ben, wisten hij alleen en het
meisje, Madge.
Toen, zoo heel dicht bij de
verwezenlijking van zijn wen-
schen, had hij Jim Dove ont
moet. Hij ontmoette hem, toen
hij op weg was met zijn honden
spannen naar Salt Creek City,
om zijn eerste goud tegen dollar
biljetten in te ruilen. Hij had dien nacht met den
vossenjager een kamp opgeslagen in een sneeuw
drift en, vol van geluk, had hij hem alles verteld,
van het meisje en van hun hopeloos wachten
zeven jaren lang. Toen van dat fortuin dat hem zoo
onverwacht in den schoot was gevallen en dat
hem en Madge tot de gelukkigste menschen van de
wereld zou maken
Met een hatelijken grijns had Jim Dove alles
aangehoord en dien nacht had hij begrepen, dat
hier een kans was.voor hem. Hij had den goud
zoeker in zijn slaap op een paar kogels onthaald
en, meenend dat hij dood was, had hij hem een
voudig beroofd van het goud en de claim laten
registreeren in Salt Creek City op zijn eigen naam.
En slechts aan het medelijden van een zwervenden
Eskimo had Bill Lesley zijn leven te danken gehad.
Hoog in het Noorden, na dagenlang tusschen leven
en dood te hebben gezweefd, was hij eindelijk tot
bewustzijn gekomen en tevens tot het besef, dat
zijn levensgeluk nu hopeloos vernietigd was....
Fortuin en Madge.... Aan dit alles dacht Bill
Lesly, nu hij tegenover Jim Dove was gezeten en
met een ongelukkige stem herhaalde hij droomend:
„Ja, ik had me er heel wat van voorgesteld, Jim
Dove
De vossenjager gaf geen antwoord, maar liep
naar de deur en wierp een blik over de vlakte;
toen overtuigde hij zich, dat de deur goed gesloten
was.
„Dat is secuurder, Bill, 'k zal je straks wel ver
tellen waarom. En als je nu soms nog een druppel
whisky of rum in je armzalige hut hebt, noodig me
dan eerst eens uit, op je gezondheid te drinken."
Bill Lesley wees met een gebaar naar een kist
in den hoek en de vossenjager schonk zich een glas
whisky in. Toen zette hij zich op zijn gemak aan
tafel en keek Bill eens aan.
„Wat wou je nu weten, beste jongen vroeg
hij spottend.
„De claimtrilde Bill's stem.
„O ja, je claim, hè Wel boy, wat zou er van
je claim geworden zijn Ze was rijk genoeg voor
een leven als van een monnik, maar dat beviel me
niet. Ik wroette twee jaren lang en toen had ik er
genoeg van. 'k Had toen een tachtigduizend dollar
en wat er nog in zat, verkocht ik met de eigendoms
rechten aan het Yukon-Gold-Syndikaat, dat toen
net gevormd was. Later hoorde ik, dat ze er schat
ten aan goud hebben gedolven en als ik dat toen
geweten had, waren ze er zoo niet afgekomen.
Maar enfin, het leek me beter terug te gaan naar
het Westen, want die honden van de Koninklijke
schenen iets met me voor te hebben. Dus trok ik
naar het Westen en ik zou liegen als ik zei, dat
ik er géén plezier heb gevonden. Maar het duurde