Plicht en Vaderliefde Door REINHOLD ORTMANN No. 48 VRIJDAG 14 FEBRUARI 1930 945 Hij had zelf de uitnoodiging voor het door den regeeringsraad te geven diner slechts met tegenzin aangenomen, want de slag, die hem door de ongeluksdaad van zijn zoon had getroffen, drukte hem nog steeds terneer en maakte hem weinig geschikt voor gezellige bijeenkomsten. Maar de plaats, die de gastheer in de voorname kringen innam, noodzaakte hem de invitatie aan te nemen en hij had, juist nu er zoo'n zware verplichting op hem rustte, alle rede nen om iedere aanleiding te vermijden, die zijn carrière in gevaar zou kunnen brengen. Toen hij kwam, waren de meeste gasten al aan wezig en men ging zeer spoedig aan tafel. Nu had de hoofdcommissaris pas gelegenheid, om het gezelschap op te nemen en het gaf hem een on aangenaam gevoel, toen hij aan het andere eind van de lange, met bloemen versierde tafel het blozende gezicht van zijn redder opmerkte. Mijn heer Delmonte scheen volstrekt geen vreemdeling te zijn in deze deftige woning en scheen hier een zeer welkome gast ,want hij had zijn plaats aan tafel naast de oudste dochter des huizes, een aller liefste blondine, en de manier waarop hij met zijn tafeldame praatte, deed een tamelijk vertrouwelijke verhouding vermoeden. Tijdens het diner hoorde Harmening in zijn omgeving verschillende woor den over de verhouding van den jongen bankier tegenover de familie Immenhofen. Men beschouw de het als een uitgemaakte zaak, dat eerstdaags zijn verloving met de oudste dochter gepubliceerd zou worden. Voor Harmening kon de liefdesgeschiedenis van mijnheer Delmonte niet van veel belang zijn en hij kreeg telkens een heel eigenaardig ge voel, als hij diens naam in zijn nabijheid hoorde uitspreken. Deze ontmoeting was iets pijnlijks voor hem en toch gevoelde hij zich telkens weer onweerstaanbaar gedwongen naar den man aan het andere eind van de tafel te kijken, dien hij als den be schikker over zijn lot moest beschou wen. Hij vond, dat Delmonte vandaag in zijn onberispelijke kleeding en def tige houding wel iets over zich had, om in het oog van een jongmeisje onweerstaanbaar te zijn. Maar zijn vooruitstekend voorhoofd en de hart vochtige trek om zijn mond, die dadelijk moest worden opgemerkt als hij niet meer glimlachte, mishaagden hem vandaag veel meer dan bij dat belangrijke gesprek in de eigen kamer van Delmonte. Het scheen, dat de bankier zijn tegenwoordigheid nog volstrekt niet had bemerkt, want als zijn hoofd toevallig naar den anderen kant van de tafel werd gewend, keken zijn oogen zoo vreemd en onverschillig over de daar geplaatste gasten heen, alsof bij hen geen van allen kende. Harmening vond dit zeer aangenaam en hij nain zich voor, ook later zooveel mogelijk een ontmoeting te vermijden, omdat hij zeer goed begreep, dat hij tegen over dezen man, die als het ware een soort van voorzienigheid voor hem was, nooit meer onbevangen zou kun nen optreden. Maar zijn hoop, een gesprek met Delmonte te kunnen vermijden, werd niet vervuld. Omdat het onbeleefd zou zijn dadelijk na .afloop van het diner te vertrekken, had hij» ziel teruggetrokken in een hoek van de rookkamer, waar hij volgens zijn mee» ning achter een mooi kamerscherm half verborgen was. Maar hij had daar nauwelijks een kwartier gezeten, in sombere gedachten verdiept, toen de welbekende stem van mijnheer Defc- monte in zijn ooren klonk. „Kijk eens, mijnheer de hoofdcom missaris ik heb mij dus straks Soek „Misschien nog niet zoo heele- maal. Voor zoover ik weet, is het IN O» onderzoek nog niet afgeloopen." Delmonte zette zijn leege glas op een naast hem staand tafeltje, en weer trok het fonkelen van zijn ring de aandacht van den hoofdcommissaris. „Het onderzoek? Wat wil dat zeggen? Een onderzoek omtrent een zelfmoordenares „Niet omtrent haar natuurlijk en voorloopig ook niet omtrent een bepaalden persoon. Maar er is nog heel wat niet opgehelderd, waarover wij ons toch zekerheid moeten verschaffen." Delmonte begon hard te lachen, alsof de ander iets heel bespottelijks had gezegd. „Voor den drom mel, zijn de heeren van de politie altijd zoo nieuws gierig of zijn zij het slechts, als het een interes sante tooneelspeelster betreft Wat kan in die zaak nog moeten worden opgehelderd Het dwaze meisje heeft zich natuurlijk een liefdesgeschiedenis zoozeer aangetrokken, dat zij meende haar ver driet niet te kunnen overleven. Dat is toch heel duidelijk. En als uw speurneuzen werkelijk achter halen, wie de oorzaak van haar harteleed is geweest, zullen zij hem daarvoor toch geen rekenschap kunnen vragen." „Zeker niet. Voor de rest ben ik ook niet goed op de hoogte van de bijzonderheden in deze aan gelegenheid." „Dat wil zeggen, u wilt er niet over spreken," beweerde de bankier knorrig. „Nu voor mijn part ik stel er verder ook geen belang in." Hij wierp de sigaar, die hij eenige minuten ge leden had opgestoken, in het aschbakje en stond op. „Ik moet nu toch weer eens naar mijn tafel dame uitkijken," voegde hij er op zijn vroegeren, vriendelijken toon aan toe. „Ik hoop in den loop van den avond nog eens het genoegen te hebben, hoofdcommissaris Hij liep langzaam de rookkamer door en nu voor den eersten keer zag Harmening, wat hij vroeger nooit had bemerkt, dat de lange, statige man bij het loopen zijn rechtervoet een beetje meesleepte, als tengevolge van een stijf kniegewricht. En een vreemde gedachte, een herinnering aan het hem door Liebenow gegeven signalement van den onbekenden be zoeker der ongelukkige jonge too neelspeelster kwam in hem op. Maar reeds het volgende oogenblik moest hij om de dwaasheid van dien loop zijner gedachten lachen. Alsof er in zoo'n groote stad niet meer dan een man kon zijn, die een klein gebrek aan zijn been had en bovendien een ring met een briljant aan zijn pink droeg Neen, de rijke en aanzienlijke bankier, die op het punt stond zich te verloven met de lieve dochter van een voornaam ambtenaar, zou zeker niet zoo dwaas zijn zich door een be zoek bij een tooneelspeelster te com- promitteeren. En wat nu de avon tuurlijke gevolgtrekkingen betrof, die Hein aan dit bezoek had vastge knoopt neen, het was werkelijk niet de moeite waard, ook nog maar een oogenblik met die gedachte bezig te zijn. De hoofdcommissaris ontmoette dien avond mijnheer Delmonte niet weer, want reeds na een kwartier verliet hij onopgemerkt het gezelschap. Bij zijn thuiskomst zei het dienstmeisje tegen hem, dat de juffrouw ai vroeg naar bed was gegaan. Maar toen hij lang? de deur van Paul's kamer liep, hoorde hij hem hoesten en zag, dat er een licht straal door het sleutelgat kwam.Zonder aan te kloppen ging hij naar binnen. De jonge man zat aangekleed aan de tafel, met zijn hoofd in zijn handen. Hij had het binnenkomen van zijn vader volstrekt niet bemerkt en pas toen de hoofdcommissaris zijn niet vergist. Goeden avond! Mag ik hier ook een poosje plaats nemen Harmening trachtte zijn verlegenheid te ver bergen en hij moest wel denken hierin geslaagd te zijn, toen de ander zoo vlot en ongedwongen praatte, alsof er sedert hun laatste ontmoeting niets bizonders tusschen hen was voorgevallen. Hij sprak over allerlei onverschillige dingen het laatst over een tooneelstuk, dat den vorigen avond met een buitengewoon succes was opge voerd en toen nadat hij de voornaamste too neelspeelster vurig had geprezen, sprong hij in een begrijpelijken gedachtengang over op den door de kranten veel besproken zelfmoord der jonge actrice uit Weenen. „Een treurig geval," zei hij. „Zoo'n mooi, begaafd meisjeIk heb haar vroeger wel in den schouwburg gezien en was geheel in bewondering voor haar. Heeft men nog altijd niet achterhaald, wat voor haar de aanleiding is geweest tot die wanhoopige daad Harmening gaf een ontkennend antwoord; maar hij kwam er eerst niet toe, er nog iets bij te voe gen, omdat juist een van de dienstmeisjes aan kwam, om den heeren likeur te presenteeren. „Ik zou graag een glaasje cognac hebben," zei Delmonte en toen hij zijn rechterhand ophief om het glaasje aan te nemen, zag Harmening het schitteren van een buitengewoon mooien briljant aan zijn pink. „Op uw gezondheid, hoofdcommissarisDus men weet het nog altijd niet Nu, dan heeft de politie er ook verder geen belang bij. Het arme meisje is dood en begraven. Het geval is daarmee weer afgehandeld, niet waar?" DES ZANGERS LOON.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 5