Een JMloorcl
oordenaar en znn Zvoon
DOOR A. OSCAR KLAUS SM ANN
974
VRIJDAG 21 FEBRUARI 1930
No. 49
Uit de overvolle openbare lokalen weerklon
ken muziek, gezang en een luid gejoel van
vroolijke of ook wel twistende drinkers.
Het was, alsof al deze menschen, waar
onder een groot aantal vrouwen, door het bezit
van het zuur verdiende geld in een roes waren
gebracht, en zeer zeker waren er velen, die het
grootste gedeelte van hun karig maandloon binnen
twee uur weer verkwistten.
Ook in de drie betere logementen van het dorp
waren volgens de verzekering van den waard alle
beschikbare kamers bezet. Op den betaaldag kwa
men alle zakenmenschen uit de heele omgeving
hier, die aan de werklui en de fabrieksambtenaren
goederen leverden en natuurlijk van het ge
schikte oogenblik gebruik maakten, om het hun
verschuldigde geld te beuren en nieuwe bestellingen
op te doen. In de restaurants der hotels ging het
nauwelijks minder luidruchtig en uitgelaten toe
dan in de herbergen der arbeiders. Ook daar werd
bij wijn en bier naar hartelust gezongen en ge
schreeuwd.
Met veel moeite en tegen een hoogen pfijs vonden
de twee vluchtelingen eindelijk in het derde loge
ment een bescheiden kamertje met twee vlak naast
elkaar staande bedden. Krauze was zoo doodop
dat hij dadelijk op het smalle bed neer wilde
vallen.
Zijn reisgezel belette hem dit, terwijl hij met een
ruwen lach zei„Waarachtig, je bent zoo zwak
als een oude vrouw, en je zal toch nog eenigen tijd
goed wakker moeten blijven, als je geen gevaar
wil loopen, dat ik ie onderweg ergens laat liggen.
Er zijn hier voor ons nog belangrijke dingen te
doen, voordat wij eraan mogen denken, om te gaan
slapen. Ik heb den heelen dag hier en daar geluisterd,
zonder dat je er iets van bemerkte en wat ik toen
vernam, was niet juist geschikt, om mij plezier te
doen. Zonder passen komen wij dezen keer niet
over de Russische grens, dat is zoo goed als zeker."
De graanhandelaar staarde hem verschrikt aan.
„Maar wat moeten wij dan beginnen Waar moeten
wij passen vandaan halen
„Vroeger zou dit kinderwerk zijn geweest. Voor
een paar roebel was altijd een pas te krijgen, juist
zooals men hem noodig had, en met deze mogelijk
heid had ik rekening gehouden. Maar de omstandig
heden zijn helaas veranderd. Het toezicht aan de
grens is nauwkeuriger geworden en een paar men
schen, die van het bezorgen der passen een zaakje
maakten, hebben onlangs zeer strenge straffen
gekregen, zoodat wij nauwelijks eenig vooruitzicht
hebben, om op zoo'n manier aan legitimatiepapieren
te komen. Wij moeten ons die op een andere manier
trachten te bezorgen, en daarvoor geeft de alge-
meene dronkenschap,, die hier vandaag heerscht,
de beste gelegenheid."
Krauze wist wel niet goed, hoe dat moest worden
uitgelegd, maar hij was al zoo geheel aan de rol van
een zwijgenden toehoorder gewend, dat hij zich
niets afvroeg, maar met een diepen zucht achter
den vroegeren athleet, die niet de minste vermoeid
heid scheen te gevoelen, de kamer weer verliet.
Half in slaap, als een slaapwandelaar, volgde hij
hem stap voor stap en het was een ware foltering,
die hij bij zijn ellendigen lichamelijken toestand
gedurende de volgende uren moest doorstaan.
Hubner scheen zich namelijk te hebben voorge
nomen, alle herbergen der plaats te bezoeken. Hij
ging van de eene naar de andere, en overal zag hij
waarlijk op een bewonderenswaardige wijze kans,
om met de drinkers bevriend te worden, onver
schillig, of het personen van den middenstand of
eenvoudige werklui waren. Hij dronk met hen, ging
op hun grappen in en wist hen spoedig in een ver
trouwelijk gesprek te betrekken. Op zijn zwijgenden
metgezel werd daarbij slechts weinig gelet en
meermalen moest Hubner den met den slaap strij
denden man door een ribbestooteraan herinneren,
dat het tijd was, om verderop te gaan.
Tot diep in den nacht zette de tooneelspeler dit
eigenaardige en volgens de meening van Krauze
geheel doellooze optreden voort, toen scheen hij
echter te hebben gevonden, wat hij zochtwant
z
hij bleef steeds naast een man, met wien hij op
dezelfde ongedwongen manier kennis had gemaakt,
als met alle anderen, met wie hij gedurende de laat
ste twee uren reeds gedronken had. Krauze hoorde
uit hun gesprek, dat de man een houthandelaar uit
Russisch Polen was, en hij zag, dat zijn metgezel
zeer duidelijk van plan was, den toch al aangescho
ten man totaal dronken te maken. Hij liet een
flesch zwaren Hongaarschen wijn komen en wist
het zoo in te richten, dat zijn nieuwe vriend, die
zich niet lang tot drinken liet aansporen, het leeu
wenaandeel daarvan kreeg. Toen haalde hij hem
over, om in zijn gezelschap nog een ander lokaal
„Enen vriendelijk kijken" valt niet mee,
ah de foto's drie gulden per stuk kosten.
te bezoeken, ongetwijfeld met geen andere reden,
dan omdat hij bemerkte, dat de houthandelaar
hier in zijn logement te veel bekenden had, die zich
met hem bemoeiden.
Krauze liep weer gehoorzaam achter hem aan als
een offerdier, dat dom en stil in zijn lot berust
Maar toen hij daarna in de lage, met een benauwden
tabaksrook gevulde herbergkamer naast de twee
anderen aan de tafel zat, was hij niet langer in
staat, zijn vermoeidheid te beheerschen zijn
hoofd viel op zijn borst en ondanks het woeste
lawaai om hem heen bevond hij zich in een diepen
slaap.
Een ruw schudden deed hem ontwaken. Hij had
een paar minuten noodig, om in zooverre tot zich
zelf te komen, dat er langzamerhand een helder be
sef van den toestand in hem opkwam. Toen zag hij,
dat de houtkooper naast hem met zijn hoofd op de
tafel lag te snorken, terwijl Hubner, gereed om te
vertrekken, naast hem stond.
Hij hoorde de halfluide, knorrige woorden van
zijn reisgezel„Voor den drommel, man, wil je nu
eindelijk wakker worden Denk je dan, dat ik mij
zooveel moeite heb gegeven met dien taaien kerel
daar, om nu terwille van jou te wachten, tot je
weer wilt ontwaken VooruitHoe vlugger wij
hier vandaan komen, des te beter is het."
Met veel moeite stond Krauze op en door den
stevigen arm van den ander gesteund, tuimelde hij
naar buiten. Maar de koude nachtlucht, die hem
daar tegemoet kwam, bracht hem geheel tot zich
zelf.
„Een heb ik er gelukkig te pakken gekregen,"
hoorde hij zijn metgezel met een X| rji
groote voldoening zeggen. „Maar 1\|0»
het was een drommels hard stuk
werk. Die man kan drinken zooals weinig personen
en al had ik hem ook tevoren zijn pas laten toonen,
zoodat ik precies wist, in welken van zijn zakken
ik het papier moest zoeken, gaf ik toch al haast de
hoop op. Maar nu heeft hij minstens vierentwintig
uur noodig, om met zijn roes klaar te komen, en ik
weet zeker, dat hij bij zijn ontwaken niet het minste
vermoeden ervan zal hebben, wat er vannacht met
hem gebeurd is en hoe de menschen er uit zagen,
met wie hij gefuifd heeft."
Krauze had nauwelijks nog op de laatste woorden
gelet. Heviger dan ooit was het wantrouwen in
hem ontstaan.
„Waarom denk je slechts aan jezelf vroeg hij.
Ik heb toch eveneens een pas noodig. Hoe moet ik
anders over de grens komen En waar moet ik
er een vandaan halen, nu het toch schijnbaar je
plan is, om naar ons logement terug te keeren?"
„Dat is zeer zeker mijn plan want ten slotte
moet ik ook een paar uur slapen, en vandaag zou er
toch niets meer gedaan kunnen worden. Maar wees
onbezorgdOok voor jou zal er morgen raad ge
schaft worden. En ik ben nog niet voornemens, je
in den steek te laten."
Dat klonk wel niet al te troostend, maar in het
bewustzijn van zijn eigen onmacht moest de
graanhandelaar voorloopig daarmee tevreden zijn.
De twee reisgenooten zochten hun benauwd slaap
kamertje op, en al had Krauze zich ook voorgeno
men, om in ieder geval zoo lang wakker te blijven,
tot Hubner ingeslapen was, toch eischte zijn lang
mishandeld lichaam nu gebiedend zijn recht, en
Krauze had zich nauwelijks op de harde legerstede
uitgestrekt, of hij viel in een looden slaap.
Bijna tegelijk sloegen de beide reisgenooten hun
oogen den volgenden morgen op. Hubner keek op
zijn horloge en was met een sprong het bed uit.
„Ellendig al negen uur 1 Ik geloof, dat je mij
met je slaperigheid besmet hebt. Wij moesten nu al
minstens twee uur op de been zijn."
Krauze voelde een razende hoofdpijn maar uit
vrees voor de brutale opmerkingen van den andere
zei hij er niets van, en haastte hij zich bij het aan-
kleeden. Zij lieten het ontbijt op hun kamer bren
gen en Hubner, die daar met een gefronst voorhoofd
zat, scheen over allerlei gewichtige plannen na te
denken.
Plotseling verbrak hij het zwijgen met de bewe
ring „Wij moeten maken, dat wij hier vandaan
komen. Want als de duivel zijn hand in het spel
heeft, laat hij onzen vriend van gisterenavond vroeg
uit zijn roes ontwaken en zijn verlies ontdekken.
Dan loopen wij in ieder geval gevaar, hem te
ontmoeten en door hem herkend te worden. Bo
vendien heb ik bedacht, dat wij in geen geval de
grens aan het dichtstbijzijnde grensstation kunnen
passeeren. De man, wiens pas ik zonder zijn uit
drukkelijke toestemming heb geleend, zou daar
persoonlijk bekend kunnen zijn en dan waren wij
natuurlijk verloren. Wij zullen dus een wagen ne
men en een paar mijlen verderop naar een ander
grensstation rijden, waar dat niet meer te vreezen
valt. Ben je klaar?"
„Ja. Maar misschien zou ik beter doen, door hier
te blijven. Zei je gisteren zelf niet, dat het onmoge
lijk was, zonder pas over de grens te komen
„Zeker heb ik dat gezegd. Maar je zult mij toch
vergezellen. Met of zonder pas ik breng je wel
over de grens."
„En als ik nu, na rijp overleg, die poging liever
niet wil wagen
Hubner wierp hem een blik toe, waarin Krauze's
argwaan een sombere bedreiging las. „Onzin Dat
had je moeten bedenken, voordat wij Breslau
verlieten. Nu behooren wij bij elkaar en ik heb geen
zin, om mij door je domheid of mjsschien ook door
je achterdocht in gevaar te laten brengen. Als er
een.tijd zou komen, waarin ieder van ons beter zijn
eigen gang kan gaan, zal ik het wel zeggen. Maar
tot dan toe raad ik je in je eigen belang, geen zij-