De 1MAKAGD
1MENTHIP
van
992 VRIJDAG 28 FEBRUARI 1930 No. 50
HET STRAATLEVEN
IN BRITSCH-INDIË
De Jieilige koe" op morgenmandeling door de
stralen van Bombay. Alle kiH'ien, die aan de tempels
morden geschonken, zijn heilig en mogen door nie
mand morden lastig gevallen of zelfs maar aangeraakt.
Door HE F?AN
En toch, m'n waarde, is 't eeu feit, dat er
dingen gebeuren, die nimmer te verklaren
zijn langs den weg der wetenschap."
Degene, die deze woorden sprak, was prof.
Fenham, beroemd oudheidkundige en Egyptoloog.
In vele wetenschappelijke tijdschriften waren
artikelen van zijn hand verschenen over de opgra
vingen in het oude memphis en het Britsch Mu
seum was door zijn toedoen verrijkt met menig
waardevol stuk uit de grijze oudheid.
De andere persoon, degene tot wien deze woor
den gericht waren, was een jong archeoloog, Glen-
dale, een scherpzinnig, jong geleerde, met groote
liefde voor z'n werk. Gaarne zocht hij, zooals ook
dezen avond, den omgang met den beroemden
Fenham,een altijd springende bron van kennis voor
den eerzuchtigen jongeman.
Deze laatste mocht Glendale gaarne lijden en
voorspelde den jongen vorscher een glanzende toe
komst.
En inderdaad, eenige belangrijke ontdekkingen
met betrekking tot de mysterieuze inscriptie op
het deksel van de sarcophaag van Amenthip III,
welke eerst onlangs gevonden was, hadden Glen-
dale's naam op veler lippen gebracht en duidden
erop, dat Fenham's voorspelling ook werkelijk in
vervulling zou gaan.
Bij deze laatste woorden van prof. Feqham, die
op bijna plechtigen toon waren uitgesproken, speel
de er een kwalijk verborgen glimlach om Glen-
dale's lippen, een glimlach, waarin eenige spot
onmiskenbaar was.
„Och kom, prof," sprak hij, „ik had waarlijk van
u wel in de allerlaatste plaats dergelijke meeningen
verwacht. Er zijn zelfs menschen, die beweren, dat
Ck de dood van Lord Carnevon zou zijn toe te
schnj-en aan de wraak dier oude koningen, wegens
de schend'ng hunner graven."
„En waarom zou dat onmogelijk zijn,
Glendale", hernam Fenham. „Herinnert ge u niet
die eigenaardige, haast huiveringwekkende geschie
denis met dat juweeien kistje, dat bij de opgravin
gen te Memphis ondér leiding van Schlösser ge
vonden werd. 't Is toch een feit, dat allen, die dit
kistje in handen gehad hebben, op vreemdsoortige
wijze om 't leven kwamen, ofschoon toch door
wetenschappelijk onderzoek werd vastgesteld, dat
nergens aan het voorwerp zich eenig vergif bevond,
wat natuurlijk een mogelijkheid geweest ware."
Eindelijk kwam het in 't Louvre terecht, waar
't nu nog de grootste belangstelling trekt. Zeker,
't kan alles toeval zijn,
maar ook dat is, vergeef
me de uitdrukking, een
eenigszins armzalige ver
klaring. En denk eens aan
den gouden spang van
Thebe, aan den robijn
van Araxes. Maar ik zou
zoo door kunnen gaan,
terwijl gij immers zelf al
deze verhalen kent.
Nogmaals bid ik u,
Glendale, breng dien
prachtigen ring met den
smaragd, dien gij uit
Egypte meebracht van
uw laatste bezoek aan de
grafkamer van Amenthip
III, terug! Geloof mij,
beste jongen! Jarenlange
studie en de stem der stille
Egyptische nachten heb
ben mij geleerd eerbiedig
te zijn. Nooit heb ik zelf
iets meegenomen of aan
het Britsch Museum ten
geschenke gegeven, dat
uit een graf afkomstig
was."
De oude Fenham was
in vuur geraakt in z'n
verontwaardiging over
wat hij immer grafschen
nis placht te noemen.
Glendale antwoordde
niets.
Uit beleefdheid ver
zweeg hij, hoezeer de
woorden van Fenham een
onaangenamen indruk op
hem gemaakt hadden.
D.at nu zelfs de groote
Fenham dergelijke baker
praatjes ging jrlooven
Plotseling viel z'r> blik g.
op de pendule en me* iun„
schrik zag hij hoe deze reeds een tijd aanwees,
ver na middernacht.
Fenham volgde z'n blik en, ziende hoe Iaat het
reeds was, stelde hij Glendale voor, bij hem te
overnachten, daar de tocht naar Londen terug
op dit late uur groote bezwaren medebracht.
Prof. Fenham bewoonde n.I. een vrij eenzaam
gelegen buiten, ruim een uur sporens van Londen
verwijderd. Glendale nam gaarne de vriendelijke
uitnoodiging aan en na een hartelijk goeden nacht
zocht hij z'n kamer op. 't Was niet de eerste keer,
dat hij hier logeerde.
De oude professor bleef nog eenigen tijd in
gepeinzen verzonken zitten voor den langzaam
uitdoovenden haard. Vreemde beelden trokken
langzaam z'n geestesoog voorbij, gestalten uit
reeds lang vervlogen tijden
Hoe lang hij zoo reeds gezeten had, wist hij niet,
toen plotseling een vreeselijke gil door het stille
huis weerklonk, als van iemand, die in namelooze
ontzetting iets afschuwelijks meent te zien.
Een moment zat Fenham roerloos, dan sprong
hij als geëlectriseerd overeind en snelde door de
gangen naar Glendale's kamer.
De bedienden sliepen in den anderen vleugel van
het ouderwetsche gebouw en hadden niets ge
hoord.
Fenham rukte de deur open en het schouwspel,
dat zich aan zijn blik vertoonde, overtrof nog de
schrikbeelden, die in 't eerste moment nè dien gil
bij hem opgekomen waren.
Achterover op den grond uitgestrekt lag Glendale
daar, de vingers van beide handen krampachtig
in 't vloerkleed gedrukt, de knieën opgetrokken
als in doodskramp. De wijdopen oogen, reeds
verstard in den dood, schenen verdraaid te zijn als
in een lozering van angst en staarden nog recht
omhoog, als zagen ze iets afschuwelijks daar boven.
nndei merkmaaidig straattooneel te Bombay. Europeesch verkeer
geboumen en hutzen in inheemschen stijl opgetrokken.