u No. 50 VRIJDAG 28 FEBRUARI 1930 993 zacht sprak in een taal, die lang reeds vergeten is „De ziel van Amenthip brengt u dank Den volgenden morgen zat prof. Fenham op het terras voor z'n hotel en las de laatst aangeko men couranten door. Nogmaals was een lang artikel gewijd aan Glen dale's leven en werk en het stuk eindigde aldus: „Hoezeer is het te betreuren, dat dit veelbelovende leven een zoo abrupt einde vond onder een aanval van een te voren nooit vermoede hartkwaal." Langzaam liet Fenham de courant zakken. Ja, dat stond er een paar weken geleden ook reeds in 1 „Officieele doodsoorzaak 1" Langzaam stond de oude geleerde op en de treden afdalend, die naar den schaduwrijken palmentuin vóór het hotel voerden, zei hij zacht bij zichzelven „Neen, de wetenschap heeft haar laatste woord nog in lange niet gesproken...." De straten van Calcutta na een der hevige slagregenst die in den tijd van den natten moesson dikmijls Doorkomen De bovenlip was in een bitteren grijns opge trokken en liet de blinkende tanden vrij. Stil stond Fenham te staren naar den doode en overwoog in zijn geest, welk drama zich hier wel mocht hebben afgespeeld. Plotseling zag hij vlak bij Glendale's lijk iets glinsteren op den grond. Hij bukte zich en zag dat het de.... smaragd van Amenthip HI was. Als een bliksemflits schoot hem weer te binnen zijn ernstig betoog van dezen avond en Glendale's valsche houding tegenover zijn welgemeende waarschuwing. De tranen schoten den ouden geleerde in de oogen. „Arme jongen", prevelde hij zacht, „waarom zoo stijfhoofdig. Wat is nu je wetenschap in verge lijking met deze krachten Zacht omschenen door de laatste stralen der zon, die bloedrood over de woestijn onderging, gleed een boot stroomopwaarts den Nijl op. De roeiers neurieden stil voor zich heen een eentonige melodie, begeleid door't zachte spetteren der druppels, die van de riemen neervielen, als ze die uit 't water ophieven. Achter in de boot zat een Europeaan, een reeds bejaard iemand, met fijne, doch ernstige trekken, 't Was professor Fenham. Scherp keek hij uit langs den rechteroever en op 'n bepaald punt aange komen deed hij de boot stilhouden en gebood den roeiers daar te wachten tot zijn terugkomst. Langzaam schreed Fenham voort, op hij kwam aan de plaats, waar korten tijd geleden het konings graf van Amenthip III was blootgelegd. Voorzichtig daalde hij af door de nauwe gang, aan welker einde zich een zware bronzen deur bevond. Een paar vlugge grepen en langzaam en geruischloos week de deur binnenwaarts en ver leende toegang tot de voorste kamer van het koningsgraf. Fenham bleef een oogenblik staan en keek om zich heen bij het licht van een zaklantaarn, die hij meegenomen had. De wanden der kamer waren bedekt met won derlijk hiëroglyphenschrift en prachtige gouden versierselen, die vreemd spookachtig glinsterden in den sinallen lichtstraal van Fenham's lantaarn. Een weemoedige glimlach gleed over zijn gelaat, toen hij langzaam voortliep naar de eigenlijke grafkamer. Daar, in een steenen bed van eenvou- digen vorm, een sarcophaag, rustte het lichaam van koning Amenthip III. Spookachtig bescheen de lantaarn de perka menten huid van het langwerpig gelaat. Tot hoog aan den kin was het geheele lichaam in strakke windsels gewikkeld. Langzaam knielde de oude geleerde bij de sarcophaag en nam uit zijn zak den ring met den smaragd. Even hield hij hem in z'n hand en legde hem toen neer op de borst van de mummie. Op 't zelfde moment scheen het als vulde een zacht-roode damp het heele vertrek. Fenham keek met klimmenden angst toe, hoe dit ver schijnsel sterker en sterker werd. Langzaam verscheen vóór hem in den rooden nevel de vage omtrek van een langwerpig gelaat. Het eenige, dat duidelijk zichtbaar was, waren de oogen in dat gelaat, amandelvor- mige, donkerbrandende oogen. Fenham, nog steeds geknield, voel de z'n angst geleidelijk wijken onder dien blik en stil bleef hij het won der aanstaren. En toenwas het de koele nacht wind uit de woestijn, die over de heuvelen suisde, ofwasheteen stem, die Indische prediker voor de deur van een spoorwegwagen. Het vuil tvordl ie Madras door Hindoes met de handen van de straat geschept ca in korven gedaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 13