B,
DOOR OCTAVUS ROY COHEN
994 VRIJDAG 28 FEBRUARI 1930 No. 50
De Gebrandmerkte
EERSTE HOOFDSTUK
'uiten de zware muren lag de blakende zomer.
Het volle licht viel door de getraliede vensters
en teekende scherp en zwart het sinister patroon
der stevig-ijzeren ruiten op den steenen vloer.
Het kleurde de beide bleeke mannenkoppen, die
zoo'n opvallende gelijkenis vertoonden in hun uit
drukking van koele beheersching, maar wier lij
nen 'n verschil in leeftijd verrieden van minstens
dertig jaar.
Robert Gordon Terry gevangene nummer
28179 stond tegenover den directeur der ge
vangenis. In zijn rechterhand hield hij het offi-
cieele document, dat hem zooeven de vrijheid
hergeven had, maar zijn gelaat vertoonde geen
spoor van blijdschap. Drie jaren van afzondering
in de kille gevangenis-sfeer hadden hem, gèleerd,
zijn aandoeningen te beheerschen. Hij zweeg en
verroerde zich niet, terwijl zijn oogen vaag bleven
staren op den hoek van het zware bureau. Hij
leek korter dan hij in werkelijkheid was, dank zij
de drie jaren van zwaar werk in de katoen
spinnerij, die z'n gestalte eenigzins gebogen hadden;
en zijn witte gevangeniskleeren pasten hem slecht
en hingen in grove plooien om zijn tengere figuur.
Door de gang naast het kantoor klonken de
gewone geluiden van het dagelijksche gevange
nisleven, het onophoudelijk, verdoovend ratelen
der spillen en kamwielen van de spinnerij, het
knarsen van ijzeren wielen over ongelijk gepla
veide vloeren, de metalen klank van gereedschap
pen en machines en nu en dan een scherp bevel
uit een heeschen, harden mond. Drie jaren
lang had Bob Terry geen ander geluid ge
kend, behalve den ijzigen, onderdrukten
lach op Zondagen, wanneer 't werk stilstond
en de gevangenen na hun godsdienstoefe
ningen niets anders te doen hadden, dan
langs de binnenplaats der gevangenis in het
rond te zitten en voor zich uit te staren,
als om te trachten door de kille, grauwe
muren heen te zien in de rijke, bloeiende
wereld daarbuiten.
Bob Terry was vrij. Het was geen kwijt
schelding, het papier, dat de directeur
hem overhandigd had. Het was heel wat
meer het was de bekentenis van den Staat,
dat een ander de misdaad begaan had,
waarvoor hij had terechtgestaan en waar
voor hij veroordeeld was. De Staat betreurde
diep de fout, die den jongen man naar de
gevangenis verwezen had, drie jaren van
zijn jonge, veelbelovende leven lang, en
de Staat gaf hem nu de vrijheid weer, die
hem nooit ontnomen had mogen worden.
Bob Terry's geest had hooghartig en
ironisch gespot met dit bericht, maar hij
had geleerd, zulke emoties niet te laten
weerkaatsen op zijn gelaat.
De directeur stond verlegen en niet
minder voelde hij zich teleurgesteld. In al
zijn meer dan twintig jaren gevangenis
ondervinding had hij nooit een man ont
moet, die zóó zijn vrijheid begroet had.
Sommigen barstten in tranen uit, anderen
stelden zich waarlijk hysterisch aan. En
sommigen waren hard en bitter. De lange,
taaie, grijze ambtenaar begreep Terry's
uiterlijke onverschilligheid niet. Inplaats
van blijdschap of tenminste van bit
terheid toonde de jonge man hoegenaamd
geen enkele aandoening.
De directeur boog voorover en tikte met
zijn lange, spitse vingers op zijn bureau.
„Je begrijpt, wat dat beteekent voor je,
Terry
De doode oogen keerden zich langzaam
tot hem.
De directeur sprak nu zacht.
„Kan het je even weinig schelen, als je blijken
Iaat
„Dat denk ik, mijnheer."
„Ben je daar niet zeker van
„Neen, mijnheer."
Simeon Mason schudde langzaam het hoofd.
Dit was heelemaal nieuw voor hem, en bracht hem
zelfs 'n beetje van zijn stuk. Maar Mason stelde
er toch het levendigste belang in. Op zijn een
voudige, pretentie-looze manier was hij 'n ervaren
doorvorscher van zielkundige verwikkelingen en
hij had een uitgebreide collectie menschelijk
studie-materiaal in zijn laboratorium.
Zijn gedachten gleden vlug terug over Terry's
antecedenten. Misdaad, verduisteringvonnis
vijf jaren gedrag in de gevangenis onberispe
lijk bezoekers geen brieven geen. Van een
gevangenis-standpunt bezien, een voorbeeldig in
woner, en toch wist de directeur, dat zich in die
drie jaren, sinds de ijzeren deuren waren openge-
knarst om dezen gevangene hier binnen te laten, 'n
langzaam vergiftigingsproces had voltrokken in
het hart van den jongen man.
Drie jaren van zijn leven geroofd Drie jaren
van omgang, op voet van gelijkheid, met veroor
deelde misdadigers. Drie eeuwigheden, waarin
sombere indrukken en felle verbittering als met
een gloeiend ijzer in zijn ziel gebrand waren
te meer, daar hij onschuldig was aan de misdaad,
waarvoor hij veroordeeld was. Drie jaren lang was
Bob Terry, de hooggestemde en overgevoelige
jonge man, een nummer geweest, een ding, dat
DORDRKCHT Het schilderachtige Palingslraatje met op den achtergrond
den toren van de Groothnofdspoort.
aan bezoekers gewezen werd, een "NT -j
levenloos ding, beroofd van alles, IN O. 1
behalve van het vermogen om, te
denken. En het denken had de dingen alleen
maar verergerd.
Nu begon de directeur weer te spreken.
„Je moest blij zijn, m'n jongen."
„Ja mijnheer."
„En je bedenken, dat je in zekeren zin nog ge
lukkig bent te noemen. Het is betreurenswaardig,
dat je hier onrechtvaardig naar toe werd ge
stuurd. Maar het is toch ook weer verblijdend, dat
de Staat zijn vergissing ontdekte. De wereld weet
reeds, dat jij de misdaad niet begaan hebt."
„Ja mijnheer."
De stem van den gevangene was vlak en toon
loos. Hij stond daar star, onbeweeglijk, zijn blik
liet geen oogenbiik den hoek van het bureau los.
„Je neemt het erg zwaar op, Terry. Ik kan niet
zeggen, dat ik je dat verwijt. Het zou bespottelijk
zijn, te willen beweren, dat de Staat juist gehandeld
heeft het is belachelijk, je voor te spiegelen,
dat hij die onrechtvaardigheid ooit weer zou kunnen
herstellen. Je hebt drie jaren in deze gevangenis
doorgebracht, en ongelukkigerwijze heeft gevange
nisstraf hetzij ze dan rechtvaardig of onrecht
vaardig wordt opgelegd de lugubere macht,
voor altijd haar stempel op 'n mensch te drukken.
Zie je, mijn jongen, ik weet heel wat van je
innerlijk, dat je jezelf misschien niet goed bewust
bent. Ik weet, dat je dubbel verbitterd bent,
omdat je hier nooit heengezonden had behooren
te worden. Ik weet, dat je volgepropt zit met
scheeve ideeën en voorstellingen, geboren
in de gevangenis-atmosfeer. Maar de Staat
stond niet geheel en al in het ongelijk
nu en dan moet hij noodzakelijk een on
rechtvaardigheid begaan bij zijn pogingen
om rechtvaardig te zijn. Jij bent een van
die zeldzame slachtoffers geweest en nu
is de Staat ten zeerste met je lot begaan
en wenscht voor je te doen, wat hij kan. En
nu voel ik behoefte, je te vragen, die bitter
heid toch uit je hart te bannen
De gevangene keek op en toen hij rustig
begon te spreken, was er een zweem van
sarcasme in zijn stem.
„De Staat is heel vriendelijk voor me."
Simeon Mason beet op zijn lip. „Ik ben
bang, dat je 't niet goed begrijpt."
„Neen mijnheer."
„We verlangen ernstig, je te helpen.."
„Ja mijnheer."
„En ik persoonlijk.
„Ik begrijp het, mijnheer. Ik heb uw
eerlijke bedoelingen altijd gewaardeerd.
Dat meen ik oprecht, mijnheer."
„Dank je, Terry. Mijn taak is niet gemak
kelijk sommige gevangenisdirecteuren zijn
maar al te spoedig geneigd, te vergeten,
dat hun onderdanen menschelijke wezens
zijn. Soms denk ik, dat 't m'n zwakheid is,
dat ik me daarvan al te zeer bewust blijf.
Maar mijn persoonlijk probleem is op 't oogen
biik van geen belang. Ik wilde je alleen nog
maar dezen brief geven en je zeggen, dat
je ten allen tijde, wanneer het je wat al te
zwaar wordt en je behoefte voelt, je hart
eens uit te storten...."
„Dank u, mijnheer." Ze keken elkaar
zwijgend aan. De directeur was verslagen.
Tot op dit oogenbiik had de jonge man ook
niet de zwakste glimp van ontroering ge
toond. Toen: „Mag ik gaan, mijnheer?"
..Ja."
De jonge man keerde zich af en Mason
stak hem den brief toe, dien hij in de hand
hield. „Een oogenblikje, Terry. Dit is voor
jou."