Een ^Muoorcl oorcienaar en ZIJ n oon DOOR A. OSCAR K L AUS SM ANN Fanny Flapuit zegt: 986 VRIJDAG 28 FEBRUARI 1930 No. 50 Twee- of driemaal was Hubner al blijven staan, als om zich door rondkijken te overtuigen, dat zij nog altijd op den goeden weg waren. En telkens had Krauze dit gunstige oogenblik ongebruikt voorbij laten gaan. Nu hield hij al sedert meerdere minuten het ijzer zoo stijf met zijn hand vast, dat hij voelde, hoe het ijzer warm werd. Als de athleet hem nu toevallig in zijn gezicht had gekeken, in dit vale, verwrongen, nauwelijks nog menschelijke gezicht, dan zou hij zeker onmiddellijk zijn plan geraden hebben. Maar hij keek hem niet aan. Meer nog dan tevoren scheen al zijn aandacht op den weg te zijn gevestigd. En nu Krauze voelde zijn hart stil staan nu bleef hij andermaal staan, en keerde zonder eenig vermoeden zijn rug naar zijn metgezel toe. Krauze drukte zijn tanden zoo stijf op elkaar, dat zij hoorbaar knarsten. Zijn oogen puilden uit zijn hoofd, terwijl hij onhoorbaar een stapje achteruit ging en bliksemsnel het moorddadige ijzer onder zijn kleeren te voorschijn trok. De spieren van zijn arm waren gespannen een kort suizend geluid werd hoorbaar en haast gelijktijdig eengillendekreet van angst, van woede en van pijn. Kaarsrecht stond de athleet daar, met zijn armen over elkaar op zijn borst en een wreeden glimlach op zijn lippen. Krauze lag echter in vreeselijke pijnen met een verbrijzeld scheenbeen op den grond. Hubners schijnbare zorgeloosheid was zonder eenigen twijfel slechts komedie geweest en terwijl zijn gedachten met andere dingen bezig schenen te zijn, moest hij zijn metgezel voortdurend stilletjes bespied hebben. In het oogenblik, toen Krauze voor den doodelijken slag uithaalde, had hij zich naar hem toegekeerd en hem, zonder een woord te spreken, een vreeselijken trap tegen zijn scheen been gegeven, zooals die, al is het dan minder hevig, bij de circusclowns gebruikelijk is, en die den getroffene onfeilbaar ter aarde moet werpen. Misschien had Hubner ook niets anders dan dit bedoeld. Maar zijn buitengewone kracht en zijn zware laarzen hadden den stoot zoo hevig gemaakt, dat het scheenbeen van den ongelukkigen graan handelaar als glas moest versplinteren. Wel een minuut lang keek Hubner zwijgend naar het lijden van den gekwetste toen zei hij met een hardvochtigen spot „Heb ik je niet uitdrukkelijk gewaarschuwd, schurk Daar heb je nu de kwitantie voor de vriendelijkheid, die je mij had toegedacht. En je bemerkt wel, dat ik met mijn voeten een goed leesbaar schrift kan schrijven. Ik had het eerlijk met je gemeend, maar menschen zooals jij hebben daarvan niet het minste begrip. Je kunt je eigen laagheid bedanken voor het lot, dat je jezelf bezorgd hebt want ik vrees, dat je hier als een ziek geworden vos ellendig aan je eind zult komen." „Heb medelijden met mij kermde de graan handelaar. „Ik wilde mij slechts verdedigen, omdat ik dacht, dat je het op mijn leven gemunt had. De angst had mij gek gemaakt. En ik wil je voortaan dienen als de minste knecht neen, als een hond. Maar dood mij niet laat mij toch niet in deze verlatenheid sterven Ik kan immers niet van mijn plaats komen, want je hebt mijn been gebroken. En daardoor ben ik toch waarlijk genoeg gestraft." „Niet harder dan je verdiend hebt, schavuit! Bespaar mij je ellendig gekerm, want je zou daardoor eerder de boomen hier medelijdend stemmen dan mij. Misschien word je nog ge vonden, voordat je dood bent, ofschoon ik dat, eerlijk gezegd, niet geloof. Ik heb tijd noch lust, om je gezelschap te houden. Slechts een gedachte nis aan onze gezamenlijke plezierreis zou ik mee willen nemen. Voor den dag met je portefeuille, gauwdief 1 Voor jou hebben de bankbiljetten toch geen waarde meer en het zou jammer zijn, die hier in het bosch te laten liggen." Hij boog zich over den gekwetste heen en Krauze deed geen poging, om tegenstand te bieden. Z „Ja, ik wil je alles geven, alles," kreunde hij, „maar laat mij niet onbarmhartig aan mijn lot over laat mij niet zoo ellendig sterven Stuur menschen hierheen, die mij kunnen bijstaan. Ach, als je zou kunnen vermoeden, hoe vreeselijk ik lijd." „Het zou inderdaad buitengewoon verstandig zijn, als ik je beloften wilde gelooven," hoonde de athleet, terwijl hij de portefeuille uit Krauze's bevende handen rukte. „Neen, waarde vriend, zoolang men mij niet tergt, ben ik een goeie kerel. Maar dan is het uit en ik zal niet de nar zijn, die uit domme goedhartigheid zelfs zijn vervolgers Hoe wroetend is de pedante Piet, die m\j altijd oergast op xyn nieuwste lied. om den hals valt. Jou overkomt slechts, wat je toekomt 1 Zie maar, hoe je daarmee klaar komt. En houd je nu maar met je geweten bezig. Je zult, dunkt mij, daarvoor nog tijd genoeg hebben." Hij stak de portefeuille in zijn zak, lette niet op Krauze's klachten, maakte voorzichtig zijn op den grond gevallen hoed schoon en ging weg. Reeds lang voordat hij het bosch geheel verlaten had, hoorde hij niets meer van 't gekerm achter hem. XXVIII l_Ia, is u het, Werner riep de hoofdcommissaris Linkwist den binnenkomenden commissaris toe. „Nu, wat brengt u voor nieuws? Ik heb al in spanning naar u verlangd." „De zaak staat helaas nog bijna op hetzelfde punt, hoofdcommissaris," luidde het tamelijk bedrukte antwoord van den ambtenaar. „Ik heb met toestemming van den officier van justitie eerst nog eens met Kettner gesproken, en hij is ook tegenover mij met alle beslistheid erbij gebleven, dat de man op het portret niet de boekhouder Johannes Beyer dien hij nooit in zijn leven heeft gezien, maar de tuchthuis- gevangene Malinowski is, met wien hij meerdere weken te Insterburg in gezamenlijke gevangen schap doorgebracht heeft. Hij kan nu zoogenaamd niet begrijpen, dat hij hij het eerste voorleggen der fotografie niet dadelijk op die gedachte is ge komen, zoo zeker is hij van de gelijkenis van den veroordeelde met het portret. IV 1 O O De mogelijkheid, dat hier slechts IN O. ZZ een toevallige gelijkenis kan be staan, spreekt hij zoo beslist mogelijk tegen." „Zoo luidde vandaag ook zijn getuigenis voor den officier van justitie. En wat hebt u verder in deze aangelegenheid gedaan „Ik ben met de fotografie bij zijn vroegere hospita en twee voormalige werkgevers van Beijer geweest. Zij verklaarden allen zonder eenige aarzeling het portret voor een goedgelijkend portret van den overleden Johannes Beijer." „En Krauze De graanhandelaar Krauze, die Malinowski goed kent en die hem nog kort ge leden in het tuchthuis te Insterburg gesproken heeft Is u ook niet bij hem geweest „Zeker wel, maar helaas tevergeefs. Volgens de mededeeling van zijn huishoudster is hij voor onbepaalden tijd op reis voor zaken." „Een zeer ongelukkig toeval." „Ja, in zooverre het inderdaad een toeval is." „Wat wilt u daarmee zeggen? Hebt u soms eenige verdenking tegen dien man Acht u het misschien mogelijk, dat hij ons met opzet bedrogen zou hebben Als dat het geval zou zijn, als wij zelf den bok bij de haverkist zouden hebben gezetMaar het denkbeeld, dat liet zoo is, wil er bij mij nog niet in. Welk belang zou die man er bij hebben, om ons te bedriegen En waarin bestaat dan het bedrog, dat wij nu toch slechts vermoeden, zonder zelfs eenige reden voor ons vermoeden te kunnen opgeven In mijn heele praktijk heb ik nooit iets zoo eigenaardigs beleefd. Die Johannes Beijer is volgens de officieele stukken zeer zeker dood en begraven een of andere onbekende heeft om onbekende redenen schulden voor hem betaald, waar niemand hem ooit nog om had willen manen een moordenaar of de mede plichtige van een moordenaar gebruikt de op zoo'n manier verkregen kwitantie voor zijn legitimatie en nu komt er zelfs iemand met de bewering, dat deze Beijer volstrekt niet Beijer zou zijn, en hij kon ook niet gestorven zijn, want hij heette Malinowski en zat als veroordeelde in het tucht huis. Het is een doolhof van geheimen en tegen spraken, waar ik ondanks al mijn zoeken geen uitweg in kan vinden." „Met mij is het niet beter gesteld, hoofd commissaris. Maar dat er ergens bedrog wordt gepleegd, daarover kan mijns inziens nauwelijks nog twijfel bestaan. Er worden tusschen deze menschen onzichtbare draden gespannen, en het moet een meesterhand zijn geweest, die deze heeft saamgeknoopt. Mevrouw Deloria is een zuster van den overleden Beijer en onderhoudt ook geheimzinnige betrekkingen met den tucht huisgevangene Malinowski, die zoo wonderveel op dezen Beijer moet gelijken. De man daar ginds te Insterburg is veroordeeld wegens woeker en zijn procesacten toonen aan, dat hij een der hebzuchtigste, onbarinhartigste bloedzuigers is geweest. Desondanks laat hij nu uit het tuchthuis herhaaldelijk aan een jong meisje, waarmee hij zich tevoren nooit heeft bemoeid, buitengewoon groote sommen sturen, zoogenaamd om geen andere reden dan omdat zijn geweten hem aanspoort, een oude onrechtvaardigheid goed te maken. Dat jonge meisje is echter heel merkwaardig weer een be schermeling van mevrouw Deloria. Als dat allemaal niet een goed bestudeerde komedie is, dan mag u mij voortaan voor een stumperachtigen recher cheur houden." „En Krauze? De man van eer met een buiten gewoon goeden naam, over wien ik de gunstigste inlichtingen heb 'ontvangen, voordat ik besloot zijn diensten te vragen Heeft hij niet voor alle omstandigheden, waarover u nu spreekt, zeer duidelijke verklaringen gehad Kunt u eenig vermoeden uiten omtrent de beweegredenen, die hem zouden aansporen, ons op zoo'n brutale, ja ongeëvenaarde manier te bedriegen „Nog niet," antwoordde de commissaris schou derophalend. „Maar ik had zooeven in zijn huis het levendige gevoel, dat daar niet alles in orde is.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 6