2£zzic2epspe2
No. 50
VRIJDAG 28 FEBRUARI 1930
987
Een man van zaken gaat niet voor een onbepaalden
tijd op reis zonder tenminste een adres op te geven,
waarheen zijn brieven hem nagestuurd kunnen
worden. En al was er ook uit zijn huishoudster
niets te krijgen, het is toch wel zeker, dat zij zelf
niet de beste meening van haar meester heeft.
Ik kan nog geen bepaalde verdenking uitspreken,
maar heb zoo het gevoel, dat mijnheer Krauze
dezen keer op reis is gegaan met het vaste voor
nemen, om niet meer terug te komen."
„Dat zou zeker een onloochenbaar bewijs van
zijn slecht geweten zijn. Maar dat kan ik nog niet
gelooven. Tot heden heeft zelfs mevrouw Deloria
geen reden gevonden, om er vandoor te gaan."
Is u daar zoo zeker van, hoofdcommissaris?
Weliswaar heeft zij ons naar waarheid haar Ber-
lijnsch adres meegedeeld maar ik houd dit slechts
voor een slim overlegden streek, die haar echte
plannen moest verbergen."
De hoofdcommissaris haalde uit de op zijn
schrijftafel liggende papieren een telegram te
voorschijn en las den inhoud daarvan nog eens
over.
„Uw argwaan is zeer begrijpelijk," zei hij,
„maar voorloopig bestaat er nog geen bewijs
om dien te rechtvaardigen. Toen de officier van
justitie mij kennis gaf van Kettner's bevreemdende
verklaring, heb ik dadelijk naar Berlijn laten
telegrafeeren en het antwoord der politie aldaar
luidt, dat mevrouw Deloria wel eenige dagen
geleden van woning veranderd is, maar zich nog
altijd daar bevigdt en een zeer ingetogen leven
schijnt te leiden. Zij zal op mijn verzoek nauw
keurig nagegaan worden."
De commissaris was blijkbaar zeer verbaasd
over deze mededeeling maar hij hield zich niet
langer met dit onderwerp bezig en zei„Als u
het wenschelijk acht, hoofdcommissaris, dat ik
voor een goed begrip van de zaak zelf naar Inster-
burg ga, dan zou ik liefst reeds den eerstvolgenden
trein nemen. Het zou .toch wel een voordeel zijn,
als de misschien noodige maatregelen tegen
Krauze en Deloria zoo spoedig mogelijk genomen
konden worden."
„Zeker. En ik verzoek u dringend, geen tijd
te verliezen. Den eersten lichtstraal, die in deze
ondoordringbare duisternis valt, zal ik dankbaar
begroeten."
In hetzelfde uur, toen in het commissariaat van
politie te Breslau dit gesprek werd gehouden, ging
een van de groote stoombooten met twaalfhonderd
passagiers in zee voor een reis van Genua naar
Buenos Ayres. De reizigers, bijna allen Italianen,
stonden dicht op elkaar gedrongen op het dek, om
zoo lang mogelijk van het gezicht op hun geboorte
grond te genieten, dien de meesten van hen nooit
zouden terugzien.
Daar, waar het betrekkelijk kleine getal der
eersteklaspassagiers tegen de reeling leunde, stond
ook een mooie, groote vrouw. In dikke, sierlijk
opgemaakte vlechten kwam haar blond haar
onder haar koketten hoed uit en in haar ooren
schitterden groote briljanten. Haar gezicht was
tot het oogenblik van vertrek bedekt geweest
met een dichte witte voile maar nu schoof zij die
weg en er kwam een mooi, niet heel jong gezicht
daaronder te voorschijn het gezicht eener
vrouw van vijfendertig jaar, die enkele kunst
middelen niet versmaadt, om de verraderlijke
sporen van haar leeftijd te verbergen. Maar de
groote donkere oogen in dit gezicht schitterden
nog in een waarlijk jeugdigen gloed en toen het
geluid der zware ankerkettingen gehoord werd,
schitterden die oogen zegevierend en haalde de
vrouw diep adem.
Estella Deloria achtte zich in dit oogenblik
al gered en zij mocht waarlijk dit geruststellende
gevoel hebben, nadat zij in de laatste dagen met
al haar slimheid voortdurend er op bedacht was
geweest, om alle sporen van haar vlucht achter
zich uit te wisschen. Zij was van Berlijn naar
Hamburg gespoord en had daar onder haar
waren naam een passagebiljet naar New-York
genomen, nadat zij zich ook in het hotel, waar zij
den nacht had doorgebracht, onder den naam
Deloria ingeschreven had.
Toen was zij echter, in plaats van haar biljet
te gebruiken, naar het zuiden gereisd, zonder zich
nog eens de gemakkelijke nachtrust in een hotelbed
te gunnen. Zij was goed bekend met den tijd
van vertrek der stoomboot, waarmee zij naar
de Nieuwe Wereld wilde gaan: in het laatste oogen
blik had zij uit Verona telegrafisch een kajuit
eersteklas besteld maar dezen keer niet als
mevrouw Deloria, maar als miss Ellen Warring
uit Londen. En op dezen naam was ook de pas
dien zij den politieambtenaar ter legitimatie over
handigd had. Met een beleefde buiging had men
haar het papier na een nauwkeurig onderzoek
teruggegeven en het had al heel toevallig moeten
zijn, als men in de deftige, elegante miss Warring
de vroegere kunstrijdster had ontdekt.
Over haar verder voortkomen aan den anderen
kant van den Oceaan maakte zij zich voorloopig
volstrekt niet bezorgd, want zij twijfelde er niet
aan, dat het haar zou gelukken de juiste huip-
Er zat een troepje manneken,
Van Pietjes en pan Jannekes,
hl t steegje op tie stoep,
Ze praatten allemaal dooreen,
Rn joelden door liet straatje heen
Met luid hoera-geroep
Want al die kleine mannekes.
Die Pietjes en die Jannekes,
Die speelden daar een spel,
Ken spelletje pan groot te zijn,
Van echte padertjes in 'I klein.
En ze begrepen 'l mei.'
Daar zwaaiden enk'le mannekes
Met blauwe koffiekannekes,
Ze gingen naar fabriek".
Ze deden, zooals nader deed.
Kn stapten luid en hoop'loos breed.
Vol leuke mechaniek
Dit duurt niet lang bij mannekes.
Ze maakten and're plannekes,
I ol onnerhoeds geraas,
Ze gooiden wild hun speelgoed neer.
Ze deden 't lekkertjes niet meer
Ze staakten bij den haas
Toen praatten al die Jannekes.
Als heuscke bedehnannekes.
Steeds in denzelfden dreun.
Ze namen stil hun petjes af
I 'oor 't geen het oudste joggie gaf.
Ze trokken i>an ,.de steun"
Ach arme. kleine kereltjes.
I 'erdtvaalde, schuwe mereltjes,
IVal was je zielig blij.
De groote menschen zagen 't wel,
Daar schoof in heel je kinders/rel
Je leoensfilm ooorbij I
KROES.
bronnen te vinden, zooals zij daarin tot heden
altijd was geslaagd. Zij behoorde tot de gelukkige
karakters, wier moed en vertrouwen standvastig
genoeg zijn, om aan alle stormen des levens weer
stand te bieden tot die onoverwinnelijken,
wier kracht er in bestaat, dat zij in een oogenblik
van gevaar niet op hulp van anderen hopen, maar
alleen op eigen krachten vertrouwen. Waarheen
zij zich ook mocht begeven, zij was overtuigd,
nergens zonder bescherming en verlaten te zijn;
want zij rekende weer op haar geluk en op de
edelmoedigheid der menschen. Haar zinspreuk
wasHelp u zelveDe macht der omstandig
heden, niet haar eigen wil had haar oorspronkelijk
in dit verzet tegen wet en gewoonte gebracht
maar deze strijd had al haar natuurlijke gaven
tot de hoogste ontwikkeling gebracht eti hij was
voor haar levendig, op daden belust karakter
haast onmisbaar geworden.
Al zou het een nieuwe strijd zijn, dien zij tege
moet ging zij vreesde dien nietwant ten
slotte zou zij immers toch weer overwinnen.
De beide groote schroeven van de stoomboot
waren al aan het werk. Levendiger wuifden de
witte doeken, luider weerklonken de afscheids
groeten, die men den reizigers nariep. De tusschen-
dekspassagiers begonnen echter in koor een
zwaarmoedig ltaliaansch volkslied te zingen,
en onder de tonen der oude bekende melodie
gleed het stoomschip langzaam en plechtig de
haven uit naar de groote zee.
XXIX
GAngeveer vierentwintig uur na zijn vertrek
uit Breslau stuurde de commissaris van politie
Werner aan zijn chef, den hoofdcommissaris
Lintwist, uit Insterburg het volgende telegram
„De hier geïnterneerde zoogenaamde Mali-
nowski is volgens zijn eigen bekentenis in waarheid
de ambtenaar Johannes' Beijer, terwijl de ware
Malinowski onder den naam Beijer in Breslau
begraven werd. Mevrouw Deloria, Hubner en
Krauze zijn medeplichtig aan het bedrog. Uit
gebreid materiaal ter rechtvaardiging van hun
gevangenneming is aanwezig. Krauze is volgens
de geloofwaardige getuigenis van Beijer het
meest schuldig. Raad dringend onmiddellijke
huiszoeking aan. Verschijn morgenochtend voor
mondeling rapport in Breslau."
Reeds een kwartier na ontvangst van dit
verbazende bericht, dat de hoofdcommissaris
meermalen herlezen had, werd aan de Berlijnsche
politie een telegram gestuurd met het verzoek
om de onmiddellijke gevangenneming van mevrouw
Deloria, terwijl de commissaris Braun zich na
een lang gesprek met zijn chef in gezelschap van
twee politieagenten op weg naar de Tassenstraat
begaf.
Den graanhandelaar Krauze, met wiens ge
vangenneming hij belast was, trof hij daar echter
evenmin aan, als daags tevoren zijn collega Werner
hem aangetroffen had. De oude huishoudster
voegde echter dezen keer aan haar mededeeling
over de afwezigheid van haar meester ongevraagd
de verklaring toe „Als de politie nu niet vanzelf
was gekomen, zou ik die toch vandaag gehaald
hebben. Wat mij betreft, kunt u doen, wat u
wilt. Ik pak mijn boeltje op en ga hier vandaan."
Misschien zou zij op deze woorden onmiddellijk
de daad hebben laten volgen, als men haar dit
vergund had. Maar de ambtenaren brachten haar
aan het verstand, dat zij zich voorloopig niet
mocht verwijderen, noch iets uit het huis weg
brengen, omdat zij last hadden gekregen, een
grondig onderzoek te houden in alle vertrekken.
Zij volbrachten deze opdracht zoo goed mogelijk,
maar na een langdurige ingespannen bezigheid
hadden zij behalve de geschriften en papieren
van Krauze, die zij ongelezen in groote bundels
saamgepakt hadden, niets verdachts gevonden.
Toen zij nu echter bemerkte, dat de heeren hun
werk als afgehandeld beschouwden, begon zij op
eens spottend te lachen.
„Wat stemt u dan toch zoo buitengewoon
vroolijk vroeg de commissaris. „Zijn wij het
misschien, die u daartoe aanleiding hebben ge
geven
„Nu, wie anders?" antwoordde de oude vrouw
meer oprecht dan beleefd. „Het is al te grappig
om te zien hoe slim de politie is. Als die haar vak
niet beter kent, mag men er zich zeker niet over
verwonderen, dat er zooveel dieven en moorde
naars vrij rondioopen."
En zij lachte weer. Een der politieagenten wilde
grof tegen haar uitvallen maar zijn meerdere,
die minder teergevoeligheid of meer zelfbeheer-
sching bezat, was hem voor, terwijl hij zeer kalm
zei: „Als u slimmer meent te zijn, waarom wilt
u ons dan daarvan niet laten profiteeren Zeg
toch tegen ons, waarin volgens u onze ongeschikt
heid bestaat
„Daarin, dat u alle hoeken en gaten nagesnuffeld
hebt, waar ten slotte toch geen mensch met een
gezond verstand iets zou verstoppen, en dat er
daarbij geen vermoeden in u opgekomen is, waar
de oude gauwdief zijn geheimen nu wel werkelijk
verborgen kon hebben. Minstens twintigmaal is
u er omheen geloopen zooals de kat om de heete
brei. Het is waarlijk om te lachen."
„Het doet mij plezier, dat u zooveel gevoel voor
humor bezit, maar voor de pret, die wij u bezorgd
hebben, is u .ons toch wel eenigen dank schuldig.
En het moet immers een bizondere voldoening voor
u zijn, om ons van onze kortzichtigheid te over
tuigen, als u ons nu de bewuste plaats toont."
(Wordt voortgezet)