DE HQ5TIDJON VAN LONJUMEAU DOOR PETER ROBINSON 1012 VRIJDAG 7 MAART 1930 No. 51 Oscar had een prachtige tenor-stem, maar hij kon niets zingen dan het rondo uit de Postil jon van Lonjumeau, met bijbehoorend zweepgeknal, een kunstje met de tong, dat ont zaglijk succes placht te hebben. Wegens dat succes besloot hij als Postiljon naar het bal te gaan. Dan kon hij in de pauze, als de vrijwilligers voor het voetlicht kwamen, zijn glansnummer in costuum voordragen, een knalsucces, vooral voor haar!! Het échte costuum uit de opera kreeg hij, daar zou zijn hospes voor zorgen. Die was namelijk tevens garderobier van het Stadsschouwburgje. En de echte zweep, waarmee al zooveel tenors min of meer handig geklapt hadden, kreeg hij er bij. Alles stiekem natuurlijk. Maar 's Zondags kwam het weekprogram van het theater uit, en dat was een slag voor Oscar juist Dinsdag zouden ze den Postiljon geven Bleek van schrik liep Oscar naar den garderobier. „Geeft niks," zei die, „we hebben twee costuums. Vorig jaar moest er een nieuw komen, omdat 't oude te nauw werd. Verder uitleggen ging niet, en de tenors worden met 't jaar dikker, 't Nieuwe costuum kan ik je nu natuurlijk niet geven, maar 't oude zal je als geschilderd zitten. Een zweep moet je nu maar ergens anders zien te krijgen, want daar hebben we d'r maar één van." Er kwam een zweep, al was die dan een beetje minder sierlijk, en Dindagmiddag lag het costuum er ook. Het was inderdaad nauw, zeer nauw, vooral de witte leeren broek, die onafscheidelijk bij een postiljon van Lonjumeau hoort. Toen sc:oot Oscar een huismiddeltje uit zijn diensttijd te binnen de huzaren hadden ook wel eens broeken, die te nauw waren, en dan maakten ze 't leer nat, dan rekte 't leer, en zat prachtig glad aan 't lichaam. Met behulp van zijn waschwater kwam hij inderdaad in het kleedingstuk, en het zat hem werkelijk als aangegoten.... alleen bleek nu, dat de vele tenors, die er vroeger in gehuisd hadden, sporen hadden nagelaten. Het wit was op zéér veel plaatsen bruin geworden. De vrouw van den garderobier werd te hulp geroepen, en zij wist raad. „Krijt!!" was het tooverwoord. Voor een dubbeltje kwam er een groot, zeer groot stuk krijt, maar toch werd De zaal van de sociëteit was een pracht juist dien winter heelemaal opgeknapt. Enkel goud en wit, de stoelen en banken, die in vriendelijke nissen tot een zitje uitnoodigden, keurig met wit atlas bekleed. Precies zoo wit als de pantalon van den Postiljon van Lonjumeau, die als eenige in zijn soort uitblonk tusschen vele Pierrots, Harlekijns, Turken en andere gewone verschijnselen. Oscar knalde kranig met de zweep en blies op zijn pestiljonshoorn, en hij danste bij voorkeur met meisjes in landelijk costuum, om zooveel mogelijk ZIJ WILLEN EEN ANDER ZIJN. Op het gemaskerd bal vindt de „alledagsmensch" de dik wijls langgezochle gelegenheid om zijn fantasie uit te lenen. Is hij overdag huisknecht en veel geplaagd .duvels toejager", dan verschijnt hij op het feest als.... ...Oostersch despoot; ...advocaat genieten van zijn triomfen. Moet hij van 9—6 uur saaie acten over schrijven, dan gaat hij een avond als het bijna geheel opgebruikt. De zoon van de hospita had zóóveel schik in de hem toegewezen witterstaak, dat hij de heele broek terdege stu- cadoorde, en er kwam op het vochtige leer zóó'n dikke laag, dat Oscar het gevoel kreeg, alsof hij beide beenen gebroken had en in een gipsverband zat. Maar wit was het, verblindend wit, en Oscar betrad gelukkig en trotsch de balzaal. Gelukkig ook al daarom, wijl de vrijheid van het bal-masqué hem allicht eenige kwartieren van vreugde met de heimelijk-geliefde zou bezorgen. gelijkenis met de opera te ver oorzaken. Het dansen in de hooge laarzen en met de nauwe broek, was echter wél ver moeiend. Menigmaal ging hij op het witte atlas zitten, dan hier, dan daar, en als Ida er bij was, het lieftallige tuinmansdochter tje met haar witte japonnetje koos hij een nis met palmen er voor. Helaas, echter waren die pal men niet volkomen dicht, en zoo kwam het, dat de bijziende ont vanger Fiber, zijn gluurgewoonte getrouw, méér zag dan voor z'n oogen bedoeld was. „Die jongelui!!" zei hij aan 't buffet tot zijn vriend Vilt, meester bakker, „er zat me zoowaar een jongedame op den schoot van dien Postiljon, die ons zooeven met zijn zweep om de ooren sloeg. Zooiets moest toch op een sociëteitsbal niet voorkomen! Maar dat krijg je, als ze van die hoekjes met planten gaan maken ..Zeg," zei de bakker, toen hij zijn glas leeg had, door de zaal wandelde en zijn vrouw vond, „heb je 't al gehoord Die postiljon, joost mag weten wie 't is, zit in een hoekje met een meisje op z'n schoot." Hiermee brak hij 't gesprek af, want hij had nóg iets te doen aan 't buffet. ,,'t Wordt hoe langer hoe erger tegenwoordig," zei de bakkersvrouw tot haar naburige, de eega

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1930 | | pagina 12