No. 51
VRIJDAG 7 MAART 1930
1015
Zij wisten, dat een uit hun midden de gevangenis
zou gaan verlaten. Ze wisten geen bijzonderheden,
want binnen de muren van een gevangenis worden
persoonlijke inlichtingen evenmin gezocht als ge
geven. Maar ze dromden samen rond de celdeur
en mompelden gelukwenschen met schorrige stem
men sommigen waagden zelfs grapjes.
De sirene snerpte door de stille lucht. De ge
vangenen stroomden naar de gemeenschappelijke
gang en vandaar naar de binnenplaats, op hun
weg naar de spinnerij. Todd Shannon bleef dralen
bij zijn jongen vriend. Hij was meer van streek
dan hij zichzelf wel wilde bekennen. Hij was ver
bazend gesteld op Bob Terry, en had al plannen
gemaakt om hem in de buitenwereld te ontvangen
en welkom te heeten, wanneer de gevangenispoort
zich eenmaal voor den jongen
man zou openen. Maar diens
invrijheidstelling had alles ver
anderd en Shannon maakte zich
bezorgd over dezen jongen, die
nu de wereld daarbuiten in
moest, even eenzaam als hij
eens de gevangenis was bin
nengekomen.
Shannon wist, wat Bob te
wachten stond. Een ontslagen
gevangene is een persoon, die
gewoonlijk gevreesd en zelden
vertrouwd wordt. Er was weinig
kans op, dat men in wij deren
kring Bob Terry zou kennen en
beschouwen als den man, die 't
slachtoffer was geworden van
'n grove vergissing der justitie
men zou niet weten of zich er
niet om bekommeren, dat hij
aan geen enkele misdaad schul
dig was en dat de gemeenschap
een bijna onmetelijke schuld met
hem te vereffenen had. Al, wat
de menschen zouden beseffen
en onthouden, was, dat hij ge
durende drie jaren in de groote
staatsgevangenis opgesloten was
geweesthet sinister brandmerk
van ondergane straf was hem
onuitwischbaar ingedrukt.
Zij aan zij, met afgemeten
passen, wandelde het zonder
linge paar de lange gang door, tot bij de zware
deur, die toegang gaf tot de kantoren. Nu het
oogenblik van scheiden gekomen was, scheen
het hun toe, dat ze elkaar heel wat te zeggen
hadden, maar dat ze geen woorden wisten, die het
duidelijk zouden uitdrukken.
Bob Terry was zich bewust van een vreemd
soortige reactie. Op dit oogenblik van vertrek
voelde hij iets als spijt, alsof hij een veilige haven,
een vredig toevluchtsoord ging verlaten. Achteraf
beschouwd, was het gevangenisleven op zichzelf
nog niet zoo verschrikkelijk geweestwat hem
geknauwd had, was meer het ellendig besef, dat
hij niet langer een zelfstandig menschelijk wezen
was, dat ieder oogenblik van zijn tijd voor hem
werd ingedeeld en geregeld, en dat hij volkomen
machteloos daartegenover stond. Simeon Mason
was een werkelijk humane directeur. De gevangenen
hadden zeer weinig ruwheid te verdragen, en dat
was dan nog het werk van de bewakers, die hun
persoonlijke stemmingen op hen botvierden. Zelfs
cje straffen voor onwillige en opstandige gevangenen
waren mild en genadig geweest. Maar er viel niet
te ontsnappen aan de wetenschap, dat men geen
vrij menschelijk wezen meer was er viel niet te
ontkomen aan de eigen gedachten
Ze stonden elkaar zwijgend aan te kijken, daar
bij de deur aan het eind van de gang. De reusachtige
Todd Shannon liet een zwaren knuist op den schou
der van zijn jongen virend vallen.
„G'ndag, jongen."
„Dag, Todd."
„Ik zie je wel bij Kathleen, als 'k eruit kom."
„Ja."
„En neem de dingen niet al te zwaar op, Bob.
„Ik och God, hoe kan ik anders?"
„Nee, luister nu eens...."
„Stil maar, ik zal zoet zijn." Er was een grimmig
lachje om Terry's mond, toen hij opkeek. „Tot
ziens dan, Todd."
Hun handen sloten ineen met vasten greep. Toen
wendde Bob Terry zich, zonder nog een woord te
spreken, af. De cipier opende de deur voor hem
en hij liep recht naar het kantoor van den directeur.
Hij ging niet onopgemerkt. Todd Shannon
leunde tegen de zware tralies in de gang en staarde
de tragische figuur na, die zich naar de deur bewoog,
en naar de vrijheid. En Todd Shannon zag scherp.
Hij zag meer dan de tengere, lichtgebogen gestalte
van dien jongen man van acht-en-twintig jaar
hij zag meer dan het magere, diep-gegroefde ge
zicht, omlijst door zwart haar, dat aan de slapen
voor den tijd begon te grijzen. Hij zag door de
witte gevangenis-kleeding in de ontredderde ziel,
en hij schudde zorgelijk het hoofd.
„Die jongen is niet, zooals hij wezen moet,"
zei hij triest bij zichzelf. „Hij heeft alles tot het
uiterste opgekropt, en er hoeft niet veel te ge
beuren, of er komt een verschrikkelijke uitbarsting.
Ik hoop maar, dat hij eens gauw naar Kathleen
en mijnheer Carinody gaat. JX\ zullen hem op
knappen, als eenig mensch ter wereld dat nog kan."
Bob ging het kantoor van den directeur binnen
en bleef daar onbeweeglijk staan. De vriendelijke
man groette hem met een glimlach en wees naar
een oud blauw serge pak, dat op zijn lessenaar
lag.
„Dit is van jou, Terry. Als je dit nemen wilt,
zullen we je wat geld geven. Of, als je dat liever
wilt, kan je een nieuw pak krijgen en geen geld.
Zie je, dat is zoo de regeling voor alle vertrekkende
gevangenen en het reglement heeft niet gerekend
op menschen, die nooit hierheen gezonden hadden
mogen worden."
„Ik zal mijn oude pak nemen, mijnheer en
het geld."
„Maar als je nu liever een nieuw hebt, kan ik
je heel goed wat geld leenen."
„Dank U, mijnheer. Ik zal er wel komen met
mijn oude pak. Aan de mode hecht ik op 't oogen
blik erg weinig gewicht."
Hij verdween in een klein kamertje, dat aan het
kantoor grensde, en kwam een paar minuten later
weer te voorschijn. Het oude pak, dat zoo keurig
gepast had, toen hij drie jaar geleden hier aankwam,
hing nu slordig om zijn schouders, die een geheel
anderen stand hadden aangenomen, en de jeug
dige zwierigheid van snit, die in de oude dagen
Bob's trots had uitgemaakt, scheen nu een droeve
bespotting. De directeur stond op en keek hem aan.
„Je gaat nu heen, Terry. We weten allemaal,
dat er een verschrikkelijke fout aan je begaan is.
Maar laat dat je niet blijvend verbitteren. Geef de
gemeenschap een kans om het gedane onrecht
aan je goed te maken."
De oogen van den jongen man staarden vaag
voor zich uit. Hij voelde zich ongedurig en ellendig.
Hij was niet in de stemming voor gepreek. Hij
was dezen man dankbaar voor zijn vriendelijk
heid en zijn goede bedoelingen, maar het eenige,
waaraan hij op het oogenblik behoefte had, was
met rust gelaten te worden. In één oogenblik
was zijn heele voorstelling van de toekomst en het
leven omver geworpen. Deze drie lange jaren had
hij in de bitterheid van zijn hart plannen gemaakt
voor een toekomst, waarin de smet en de schande
van een verblijf in de gevangenis voor altijd op
hem zouden blijven rusten. Nu stond hij op 't
punt de wereld in te gaan, vrijgesproken van alle
schuld en in zijn volle eer hersteld, en hij had nog
geen tijd gehad, zijn gedachten en verwachtingen
hierbij aan te passen. En zoo luisterde hij in
beleefd en ietwat dof stilzwijgen naar de toespraak
van den directeur. Eindelijk zweeg de vriendelijke
stem. Terry sprak, zonder op te kijken
„Dank U, mijnheer."
„Je hebt niet eens geluisterd,
is 't wel
„Toch wel, mijnheer."
„Goed danDe direc
teur zuchtte. „Ik kan niet zeg
gen, dat ik je gedrag al te zeer
kan afkeuren." Hij tastte in
zijn zak. „Hier is een kaartje
naar huis. De bus staat buiten
en zal je naar het station bren
gen. Vaarwel, m'n jongen."
„Dag mijnheer. U is heel goed
voor mij geweest."
„Ik vraag me af, of dat
mogelijk is in een gevange
nis? Het ga je goed, Terry. En
als je ooit eens behoefte voelt
aan een vertrouwelijk gesprek
met iemand, die werkelijk met
je begaan is
„Goede hemelMijnheer....
ik hoop nooit meer iemand te
ontmoeten, die met me begaan
is. Ik vraag U excuus, mijnheer.
Ik bedoelde dat niet, zooals ik
het daar zei. Ik zal nu maar
gaan...." Hij keerde zich om
en wankelde de kamer uit; en
juist toen hij door de hoofd
poort de wereld daarbuiten wilde
ingaan, riep een schorre stem
hem aan vanuit de getraliede
gang.
„Hallo Maat
Bob keerde zich om. De massieve, zwaargespierde
gestalte van Todd Shannon stond tegen de tra
lies gedrukt.
„Kom eens hier, Terry."
Voor het laatst klonken Terry's voetstappen hol
op den betonnen vloer. Hij kwam tot heel dicht
bij zijn celgenoot, en de groote man stak hem door
de tralies een pakje toe, slordig in krantenpapier
gewikkeld.
„Pak aan, jongen, 't Is in orde. De directeur
heeft gezegd, dat ik 't je geven kon."
Terry werd verward en verlegen. „Je had me
werkelijk niets mogen geven, Todd."
„Alleen maar 'n klein aandenken. Da's alles.
Neem 't maar mee, en als je je eens erg beroerd
voelt dan kijk je er maar eens naar en denk, je
maar eens aan wat ik je verteld heb. Ik denk dat
je 't wel aardig zult vinden."
Bob had er behoefte aan, zijn ontroerde dank
baarheid in woorden uit te drukken maar de
woorden wilden niet komen. Hij keek op, stotterde
iets, en toen kwam er een mist voor zijn oogen.
Hij draaide zich op zijn hielen om en liep vlug
de gang door naar de poort. Het oude, zwierige
pak van blauw serge fladderde om zijn magere
gestalte. In zijn linker arm hield hij het gevangenis
bundeltje zijn bagage in zijn rechterhand het
geschenk van zijn eenigen vriend. Hij stapte vlug
door de poort toen, zonder zich ervan bewust
te zijn, dat hij dat deed, bleef hij stilstaan en zag
met ingehouden adem om zich heen.
De zon scheen. Van de plek waar hij stond, kon
Terry het breede panorama overzien van een
groene vallei, doorsneden door een zilverige rivier,
die traag kronkelde tusschen rijke landerijen door.
Links in de verte hing een nevel van rook over de
groote stad, de hoofdstad van den Staat. Auto
mobielen snorden voorbij de menschen lachten
en praatten zorgeloos met elkaar. In het veld
riepen twee boerenjongens elkaar vroolijk iets toe.
Wordt voortgezet.
GOUDA. Een der meest pittoreske punten van 't oude stadje is wel dit aardige hoekje aan de Hoogstraat.