Een Wreker gevraagd
Door MAX VIOLA
Sv in *4-
BR1TSCH-INDIE
1032
VRIJDAG 14 MAART 1930
No. 52
igenlijk is het jammer van
I 'y me ik had nog best een
jaartje kunnen leven. Ik
had een schuldeloos gemoed,
deed niemand kwaad en streefde
naar geen baan of lint. Maar
het heeft niet mogen zijn,
in mijn mooiste jaren moest ik
sterven, en beetje voor beetje
is het doodelijk gif mij toege
bracht. Ik ben gestorven aan
orgelmuziek. Een harde en bit
tere dood Iedere andere is er
een amandeltjespudding bij. Ik
heb nooit bezwaar gemaakt
tegen piano's waarom zou
70o'n lief kind de toetsen niet
streelen En de toonladders
zijn ook niet zoo bar je moet
toch eerst de toonladders ken
nen, als je later je geliefde
medemenschen op
het Gebet einer
Jungfrau en Den
Kleinen Burgerman
wilt vergasten.
Pianospel is hemel-
zang, vogelgekweel,
engelenlach maar
orgelspelbrr
Dat kwam door
dat er een profes
sor naast me woon
de. Ik weet niet
wit voor professor,
iets verstandigs
kan het nooit ge
weest zijn. Maar ik
zou hem zijn krankzinnigheid ver
geven ik zou hem alle misdaden
vergeven, die een mensch maar be
gaan kan ik zal hem echter nooit
kunnen vergeven, dat hij iederen mor
gen orgel speelde. Ik kan nog begrijpen,
dat een mensch met een vroom hart in zijn huis
kamer een orgel heeft staan, en het dan natuurlijk
ook gebruikt maar dezen knaap heb ik met
mijn eigen oogen met diverse meisjes van het
atelier aan den overkant zien geniepen en hij zit
aan een kaarttafeltje of hij staat aan een biljart
als hij op andere wijze niet thuis is. Nou, dan heeft
hij van de kamer, die aan de mijne grenst ook eeen
kerkje te maken. S
Het kan kwalijk tot de genoegens des levens ge
rekend worden, iederen morgen door een schuld-
eischer te worden bezocht, met een kwitantie, die
je de eerste vijfhonderd ochtenden toch niet be
talen kunt. Maar dat lot is nog honderdmaal te ver
kiezen boven de vreugde, dag-in-dag-uit door de
diepste bastonen van een volwassen orgel uit den
slaap gedreund te worden. Toen het me den eersten
keer overkwam, dacht ik dat het stormde en ik
sprong mijn bed uit, en toen de storm tot iets uit
-O
V>
2
Tannhauser aanzwol,
voelde ik me min of meer
gerustgesteld. Enkele da
gen daarna vond ik het
niet onaardig, zoo wakker
gegromd te worden. Ik
voelde me er plechtig bij
inplaats van een sigaar
greep ik een glas melk en
ik gooide het meisje, dat
scheerwater bracht, niet
meer met mijn schoenen,
maar met den handdoek,
als ze morste. Toen er ech
ter aan die plechtigheid
geen einde kwam, werd
ik hoe langer hoe treuriger
en de gedachte aan mijn
lijkkist ging me niet meer
uit den zin. Als de profes
sor naast me zijn doods-
gemiirmel begon, besloop
Midden in de zakenmijk van
liombai/ slaan zroernènde inlan
ders hun katn/> up.
Een llimloe-be de laar, zooals men er duizenden langs den
openbaren meg aantreft.
Vrouioen als steenendraagsters.